Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "bedenker bekend"

161 tot 170 van 174

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



petticoat
petto
petunia
peuk
peul
peuren
peut
peuter
peuteren
peuzelen

piano 1

piano 2
pianoforte
picknick
pick-up
pidgin
pief
piek 1
piek 2
piekeren
piemel


161.   piano 1 zn. 'muziekinstrument'
categorie:
leenwoord, verkorting, bedenker bekend
Nnl. eerst pianoforte in de toonen van de pianoforte [1793; Vad.lett., 83], dan piano 'modern toetsinstrument' in had zij zich aan het piano geplaatst [1836; WNT], een phantasie van Beethoven voor piano en orchest en koor [1866; WNT].
Verkorting van Italiaans pianoforte [1771; DELI], samentrekking van piano e forte, letterlijk 'zacht en hard' [1598; DELI]. Italiaans piano 'zacht, vloeiend' [voor 1292; DELI], eerder al 'vlak, evenwijdig' [voor 1272; DELI], is ontwikkeld uit Latijn plānus 'glad, vlak, evenwijdig', zie plan. Voor Italiaans forte 'luid, hard' zie fort 'versterkte vesting'. Zie ook piano 2.
De Italiaanse benaming pianoforte voor de voorloper van de piano is een verkorting van clavicimbalo col piano e forte 'klavecimbel met hard en zacht', in 1711 zo genoemd door de uitvinder Bartolomeo Christofiori (DELI), omdat op dit instrument, in tegenstelling tot zijn voorloper het klavecimbel, in gradaties van hard en zacht kan worden gespeeld als de toetsen harder of zachter aangeslagen worden. In een Italiaanse inventaris uit 1598 komt overigens al een instrument voor dat als piano e forte wordt omschreven, maar het is onbekend wat daarmee bedoeld wordt (DELI).
In 1726 noemde Silbermann in Leipzig een door hem vervaardigde piano de fortepiano; in het Nederlands komt fortepiano voor sinds 1795 (WNT). In 1767 werd de fortepiano door Broadwood in Engeland verbeterd en pianoforte genoemd.
Fries: piano
162.   platonisch bn. 'alleen op geestelijke grondslag'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. platonisch 'van Plato; behorend bij de leer van Plato' [1603; WNT], platonische maaltijd 'maaltijd, waarbij meer geredeneerd dan gegeten of gedronken wordt' [1644; WNT]; nnl. platonische liefde 'geestelijke liefde' [1733; WNT].
Afgeleid van de eigennaam van de Griekse filosoof Plato. Platonisch in de betekenis 'alleen op geestelijke grondslag' gaat terug op de ideeënleer van Plato (Grieks plátōn), waarbij hij ervan uitgaat dat de objecten en verschijnselen van deze wereld concretiseringen zijn van de eeuwige ideeën. De oorsprong van de hedendaagse betekenis van platonische liefde daarentegen ligt niet in de eerste plaats bij Plato, die de liefde niet als iets zuiver geestelijks opvatte, maar bij Ficino (1433-1499), leider van de Accademia Platonica, die in zijn commentaar op het Symposium van Plato daar wel van uitgaat.
Fries: platoanysk
163.   proton zn. 'positief geladen kerndeeltje'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Het waterstof-atoom bestaat dus uit een proton naast het electron [1925; Vaderland].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gevormd op basis van Grieks prõton 'het eerste', het onzijdig ev. van het bn. prõtos 'eerst'. De uitgang -on sloot aan bij de al eerder ingevoerde naam van het elektron. Zie ook neutron.
Het woord werd in 1920 ingevoerd door de Britse natuurkundige Ernest Rutherford (1871-1937) als nieuwe naam voor de atoomkern van waterstof. De Griekse betekenis 'eerste' verwees naar het feit dat het proton het basismateriaal is waaruit alle andere atoomkernen zijn opgebouwd.
Literatuur: A. Romer (1997), 'Proton or prouton? Rutherford and the depths of the atom', in: American Journal of Physics 65, 707-716
Fries: proton
164.   psychologie zn. 'wetenschap der bewustzijnsverschijnselen'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. nog in de Grieks-Latijnse vorm psychologia 'zielkunde, onderdeel van de menskunde' [1679; WNT]; nnl. psychologia 'wetenschap van de geest, het bewustzijn' in Psychologia ... welke van de Ziel, van derzelver vermogens, driften, etc. handelt [1769-78; WNT], dan ook psychologie 'zielkunde' [1824; Weiland], 'wetenschap der bewustzijnsverschijnselen' in de psychologie ... telt ... tot de empiriese wetenschappen [1898; WNT].
Ontleend aan wetenschappelijk Nieuwlatijn psychologia 'wetenschap van de geest', dat gevormd is op basis van Grieks psȳchḗ 'geest, innerlijk', zie psyche, en -logíā 'leer, wetenschap', zie -logie.
Het woord psychologia schijnt in de eerste helft van de 16e eeuw bedacht te zijn door de Duitse wiskundige en theoloog Philipp Melanchton (Philipp Schwarzert, 1497-1562); het verschijnt voor het eerst in druk in 1590-97 in de betekenis 'leer en wetenschap van de ziel', naast somatologia 'leer van het lichaam en materiële dingen' (OED). Het verschijnt in Nederland voor het eerst in 1679 in een medisch woordenboek als psychologia onder de ingang Anthropologia 'wetenschap van de mens'. De Duitse wiskundige en filosoof Christian von Wolff (1679-1754) gebruikte de term in 1732-34 als eerste in de moderne betekenis 'wetenschap van de geest, van het bewustzijn', die wereldwijd overgenomen werd.
Fries: psychology
165.   re
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: do
166.   resusfactor zn. 'erfelijke eigenschap van bloed'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. Rh-factor 'eigenschap van bloed' [1944; KMA], rhesus-factor 'id.' [1947; KMA], resusfactor [1955; Kolsteren].
Internationaal wetenschappelijk neologisme voor een antistof die sommige mensen wel in het bloed hebben (zij zijn resuspositief), andere mensen niet (zij zijn resusnegatief). Deze factor werd in 1940 door Karl Landsteiner (1868-1943) en Alexander Wiener (1907-1976) ontdekt in experimenten met rode bloedcellen van resusapen (Macaca mulatta) en vernoemd naar deze apensoort. In zijn boek Histoire naturelle des singes et des makis (Parijs, 1799) noemde Jean-Baptiste Audebert (1759-1800) deze aap Simia rhesus, waarin rhesus een verlatijnste vorm is van de naam van de mythische Griekse koning Rhēsos van Thracië. De reden van deze vernoeming is niet bekend. Rhesus is uiteindelijk niet in de wetenschappelijke naam van het dier opgenomen.
Literatuur: KMA: Keesings Medisch Archief, No. 280, 1153 (1944) en No. 391, 1612 (1947)
Fries: resusfaktor
167.   satelliet zn. 'bijplaneet; kunstmaan'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. satelli(e)t 'maan' in Maanen, die de starrekundigen Satelliten of Wagters noemen [1763; WNT wachter], 'ondergeschikte helper van voorname personen' in Daendelsen zyne Satelliten [1798; WNT attentaat], satelliet 'ondergeschikte staat' [1907; Leeuwarder Courant], in samenstellingen satelliet-land 'land dat ondergeschikt is aan een ander land' [1946; Dagblad voor Amersfoort], satelliet-staat 'id.' [1947; Dagblad voor Amersfoort], satelliet 'kunstmaan' in zij zal, als een nieuwe satelliet, om onze planeet blijven ronddraaien [1948; Dagblad voor Amersfoort].
Internationaal neologisme, als Neolatijn satellites in 1611 geïntroduceerd door de Duitse astronoom Johannes Kepler (1571-1630) ter benoeming van de begeleidende manen van Jupiter. Klassiek Latijn satelles (genitief satellitis) betekent 'begeleider, wachter' en is wrsch. afgeleid van Etruskisch satnal 'lijfwacht'.
Literatuur: Van Nierop 1976
Fries: satellyt
168.   schizofrenie zn. 'geestesziekte'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. schizophrenie [1931; iWNT].
Ontleend aan Duits Schizophrenie [1908; Pfeifer], dat door de Zwitserse psychiater Paul Eugen Bleuler (1857-1939) gevormd is op basis van het Griekse werkwoord skhízein 'splijten', zie schisma, en het zn. phrḗn 'geest, gemoed'.
Fries: skizofreny
169.   sekse zn. 'geslacht'
categorie:
leenwoord, leenwoord, bedenker bekend
Mnl. De sexe van mannen ende wiven 'het geslacht van mannen en vrouwen' [1485; MNW]; vnnl. dingen die smettelic sijn ende nopende onser sexen eere 'praatjes die vuil zijn en de eer van ons (vrouwen)geslacht aantasten' [1510-30; MNW-P], conditie, sexe ofte staet 'conditie, geslacht (d.i. man of vrouw) of staat' [1561; MNW gemoede].
Ontleend aan Latijn sexus 'geslacht', zie seks, al dan niet via Frans sexe 'alle mensen van een bepaald geslacht' [ca. 1380; TLF], eerder al 'eigenschappen karakteristiek voor een bepaald geslacht' [ca. 1180; Rey]. Het woord lijkt in het Frans vóór de 16e eeuw zeldzaam (Rey).
seksisme zn. 'rolbepaling of discriminatie op grond van sekse'. Nnl. het scherm is één koek vol seksisme [1971; Kool-Smit 1984, 98]. Internationale term die al eerder voorkwam als Frans sexisme 'discriminatie van het andere geslacht' [1965; Rey], een afleiding van sexe 'geslacht', naar het model van racisme, en als Engels sexism '(negatieve) beoordeling op grond van sekse' [1968; OED], afgeleid van sex 'sekse', zie seks, gemodelleerd naar racism. ◆ seksistisch bn. 'blijk gevend van seksisme'. Nnl. waren zijn uitspraken racistisch in plaats van sexistisch geweest [1970; Kool-Smit 1970]. Gevormd met het achtervoegsel -isch uit seksist, sexist 'iemand die discrimineert of ongegrond oordeelt op grond van sekse' [1973; Kool-Smit 1984]. De auteur van de attestatie, de feministe Joke Kool-Smit (1933-1981), deelt in een voetnoot mee dat zij het woord sexistisch van Else M. Barth heeft overgenomen. Deze filosofe heeft het woord "zelf bedacht" en "lang frequent toegepast in mondelijke contacten, zonder iemand te ontmoeten, of het van iemand te lezen, die het ook eigener beweging deed" (persoonlijke communicatie). Enige invloed van Engels sexist (zn.) 'iemand die discrimineert op grond van sekse' [1965; OED] of (bn.) 'discriminerend op grond van sekse' [1968; OED] is overigens denkbaar.
Literatuur: J. Kool-Smit (1970), 'Partijgenoot Vondeling verzoekt mij ...', in: Hollands Maandblad 11, feb. 3-9, hier 6; J. Kool-Smit (1984), Er is een land waar vrouwen willen wonen, ed. J. de Wildt en M. Harberts, Amsterdam, 182v
Fries: sekseseksismesektistysk
170.   sinus zn. 'verhoudingsgetal'
categorie:
leenwoord, leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. in slinckerhoucx houckmaet (in de marge: Sinus) tot rechterhoucx houckmaet '(de verhouding) van de hoekmaat van de linkerhoek tot de hoekmaat van de rechterhoek: Sinus' [1608; WNT Aanv.]; nnl. sinus 'verhoudingsgetal' in Trigonometrische ... Tafelen, waar in men de Sinus en Tangentes voor alle Graden van den Quadrant en alle Minuten van eenen Graad vind [1740; WNT Aanv.], 'verhouding loodlijn tot straal' [1847; Kramers].
Ontleend aan middeleeuws Latijn sinus 'verhoudingsgetal', klassiek Latijn 'boog, welving, plooi van een toga', verdere herkomst onbekend. Dat woord werd onder meer door Gerardo van Cremona (ca. 1114-1187) gebruikt ter vertaling van de Arabische term voor sinus; daarbij werden mogelijk Arabisch jība, jaib (wiskunde) 'koorde van een hoek' en jaib 'bundel, plooi, halsopening van een kledingstuk' aangezien voor hetzelfde woord, waardoor de keus op sinus viel. Arabisch jiba is ontleend aan Sanskrit jīvā 'pees van een boog' en in de wiskunde 'koorde van een hoek, sinus van een hoek'; veel van de wiskundige kennis van de Arabieren is ontleend aan de kennis van de oude Indiērs, zie ook nul.
cosinus 'sinus van het complement van een hoek'. Nnl. cosinus 'verhoudingsgetal' in Sinus Complementi of ook Co-Sinus, is de Sinus van eenen Hoek of Boog, welke met een anderen opgegeven Hoek of Boog, 90 Graaden beslaat [1777; WNT Aanv.], grootheidsbepalingen, die bij de driehoeksmeting te pas komen; zij zijn de sinus, cosinus, tangens ... [1856; WNT Aanv.]. Internationale wetenschappelijke term, verkorting van middeleeuws Latijn complementi sinus 'sinus van het complement'; de verkorting is waarschijnlijk in 1620 bedacht door de Engelse wiskundige Edmund Gunter (1581-1626) (BDE, TLF).
Fries: sinuskosinus

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven