1.   erbarmen ww. 'medelijden hebben'
categorie:
leenwoord, leenvertaling in brontaal
Mnl. erbarmen (naast ontbarmen, ontfarmen) 'medelijden hebben' [1477; Teuth.]; vnnl. Die moet God erbarmen 'over hen moge god zich erbarmen' [1596; WNT voortaan], naast erbermen [1688; WNT].
Wrsch. ontleend aan Middelhoogduits erbarmen, een christelijke leenvertaling van Latijn miserāri 'medelijden hebben', dat is afgeleid van het bn. miser 'arm, medelijdend' (zie misère), zoals ook Latijn misericors en misericordia met barmhartig resp. barmhartigheid werden vertaald.
Analoog hieraan zijn oe. earmian, of-earmian en Nederlands ontfermen ontstaan. Ohd. irbarmēn (nhd. erbarmen) is gevormd met het voorvoegsel ir- (mhd., nhd. er-) bij *barmēn uit *bi-armēn of *ab-armēn en is dus een afleiding bij arm 2, met een dubbel voorvoegsel omdat het oudere voorvoegsel de klinker verloor en niet meer als zodanig herkenbaar was. Hetzelfde is gebeurd met ont- en af- in Nederlands ontfermen en met er- en af- in Oost-Nederlands en Middelnederduits ervarmen.
erbarmen zn. 'medelijden'. Vnnl. erbarmen [1612; WNT wonder II]. Gesubstantiveerde infinitief van het werkwoord.
Literatuur: Lloyd-Springer 478


  naar boven