1.   bijvoet zn. 'geneeskrachtige plant (Artemisia vulgaris)'
categorie:
geleed woord, substraatwoord, volksetymologie
Mnl. biuoet [1240; Bern.], bíwot [1250; CG II, Gen.rec.]; vnnl. byuoet [1552; Apherdianus].
Ontleend aan Laat-Oudsaksisch bīvōt, of waarschijnlijker zelfstandig in het Nederlands gevormd uit be- en een afleiding van pgm. *bautan- 'slaan, stoten', zie beat.
Laat-os. bīvōt (mnd. bibot, bifot); ohd. bībōz, pīpōz (vnhd. peipus, bivuoz; nhd. Beifuß); nfri. byfoet, bijefoet.
Het slaan of stoten kan verband houden met het fijnstampen van het kruid; niet wrsch. is de verklaring dat het kruid demonen moest afstoten (NEW). De vormen in het Duits en Nederlands met intervocalische -v- zijn volksetymologische vervormingen door associatie met voet: bijvoet is een oud geneeskrachtig kruid en Plinius vertelt al dat men veilig reist en niet vermoeid raakt als men het kruid aan zijn been bevestigt of in zijn schoen steekt, bij de voet dus.
Literatuur: Dodonaeus 1554
Fries: byfoet


  naar boven