1.   traceren ww. 'nasporen'
categorie:
leenwoord
Nnl. traceeren, traceren 'schetsen, aftekenen, aangeven' in Traceeren ... van eenen Paal tot den anderen wordt de Figuur van het Vestingwerk ... afgemerkt [1740; WNT], 'voor gezien tekenen (over ontvangstbewijzen)' in welke bereids ... op eene of andere wijze getraceerd zijn [1816; Leeuwarder Courant], 'terugvinden' in een plan welks aanvang te traceeren is in den achttiende-eeuwschen schrijver Faiguet [1901; WNT], 'nagaan' in Engeland, waar wij de betekenis der Noormannen zoveel duidelijker traceeren kunnen [1924; Groene Amsterdammer], 'opsporen' in het traceeren van invloeden en inwerkingen [1928; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans tracer 'aftekenen, aantekenen, nagaan' [1563; TLF], ouder trasser 'aftekenen van een weg' [1552; TLF], eerder al tracer 'doorstrepen' [1439; TLF], 'trachten te volgen (van sporen)' [1100-50; TLF], ontwikkeld uit vulgair Latijn *tractiare 'aftekenen, nasporen'; dat woord is een afleiding van klassiek Latijn tractus 'spoor, loop', letterlijk 'aftekening', van de stam trac- van het ww. trahere 'trekken', zie tractor.
Fries: trasearje


  naar boven