1.   gereformeerd bn. 'protestant; orthodox calvinistisch'
categorie:
leenwoord, geleed woord
Vnnl. gereformeerd 'verbeterd, hervormd' in de Gereformeerde Catholicque Religie [1568; WNT Aanv. intitulatie] 'protestant' in de oeffeninge der Gereformeerde Religie 'het uitoefenen van de protestante godsdienst, het houden van protestante kerkdiensten' [1577; WNT Supp. argernis]; nnl. 'protestant' in hervormde of gereformeerde godsdienst [1717; Marin], 'orthodox calvinistisch' in de Gereformeerde "afgescheidenen" [1880; Groene Amsterdammer], hun eigen, hun Gereformeerde universiteit [1883; Groene Amsterdammer].
Verl.deelw. van mnl. reformeren 'hervormen, herstellen, weer in goede toestand brengen', dat ook gebruikt werd voor wat geestelijke vernieuwing onderging, bijv. kloosters waar men zich weer aan de regels moest gaan houden [1479-1517; MNW-P]; via Frans réformer [13e eeuw; Rey] ontleend aan Latijn refōrmāre 'opnieuw vormen', gevormd uit re- en fōrmāre, zie -> formeren. Het woord werd na de reformatie gebruikt voor de nieuwe protestante kerkgenootschappen en was synoniem met het latere bn. hervormd, een synonymie die in de 19e eeuw verdween, toen een reeks van afsplitsingen leidde tot enerzijds de hervormden en anderzijds de orthodoxere gereformeerden; zie ook hervorming.
Fries: grifformeard


  naar boven