1.   ongel zn. (verouderd) 'gestold dierlijk vet'
categorie:
leenwoord
Mnl. in een Latijnse oorkonde pro unguentis dictis 'unghel' et pinguedine porcina 'voor vet dat ongel genoemd wordt en (voor) varkensvet' [1347; Fuchs unguentum], VI pont onghel [1377-78; MNW].
Ontleend aan middeleeuws Latijn *unguentulum, verkleinwoord van klassiek Latijn unguentum 'zalf, vet', afleiding van unguere 'zalven, insmeren'.
Fries: ongel


  naar boven