1.   refrein zn. 'terugkerende passage aan het eind van een couplet, keerzang'
categorie:
leenwoord
Mnl. refrain 'dichtsoort van vier of meer strofen, elk eindigend met een vaste slotregel' [1448; Van Elslander 1953]; vnnl. refreyn, refereyn 'id.' in Nyeu liedekens refreynen ende baladen 'nieuwe liedjes, refreinen en balladen' [1510; iWNT], als men ... scrijft, dicht oft maect eenich refereijn [1510; WNT]; nnl. referein, refrein 'telkens terugkerende slotregel van een couplet' in een ... referein, dat ons treft zoo dikwijls het wederkeert [ca. 1820; iWNT], het herhalen van het refrein [1839; iWNT].
Ontleend aan Frans refrain 'een of meerdere woorden die herhaald worden aan het eind van een couplet van een lied of rondeel' [1260; Rey], eerder al refrait 'herhaalde woorden' [ca. 1165; Rey], nog eerder 'melodie' [eind 11e eeuw; Rey], verl.deelw. van Oudfrans refraindre 'breken, verzachten, moduleren' [ca. 1138; Rey], ontwikkeld uit vulgair Latijn *refrangere, variant van klassiek Latijn refringere 'breken, verbreken', dat gevormd is met het versterkende voorvoegsel re- bij frangere 'breken', zie fractie.
De introductie van refreinen in de literatuur wordt algemeen toegeschreven aan de trouvères (minnezangers) die in de 12e en 13e eeuw aan de Noord-Franse hoven hun poëtische liederen ten gehore brachten. Een refrein kwam steeds terug en 'onderbrak' zo de, vaak lange, liedtekst. In de rederijkerspoëzie van de 15e tot en met de 17e eeuw werd het woord refrein, bij voorkeur in de vorm referein, met een extra toonloze -e- voor de beklemtoonde lettergreep, gebruikt voor een strofisch gedicht waarvan iedere strofe of stok dezelfde slotregel had. Een referein, dat opgezegd werd, werd duidelijk onderscheiden van een ballade of lied, dat gezongen werd. In het Nederlands heeft het woord dus drie eeuwen lang een geheel eigen betekenis gehad.
Literatuur: A. Van Elslander (1953), Het refrein in de Nederlanden tot 1600, Gent
Fries: refrein


  naar boven