1.   dood- voorv. 'zeer, heel erg'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord
Vnnl. in dood zieck 'gevaarlijk ziek' [1636; WNT dood II], doodbleek 'zo bleek alsof men dood is, zeer bleek' [1674; WNT doorweeken], doodsbang 'bang voor de dood, zeer bang' [1676; WNT dood I]; nnl. in doodstil 'zo stil als de dood, zeer stil' [1710; WNT verwaaien], doodeenzaam 'zeer eenzaam' [1778; WNT koppelen], doodeenvoudig 'zeer eenvoudig' [1784-85; WNT dood II], dood goed 'zeer goed, al te goed' [1796; WNT dood II], doodmoe 'dodelijk vermoeid' [1806-07; WNT dood II], doodsbleek 'zeer bleek' [1820[ WNT zonneklaar], doodarm 'zeer arm' [1830; WNT wel V], dood toevallig 'zeer toevallig' [1861; WNT dood II], doodsimpel 'zeer simpel' [1866; WNT dood II], doodsbenauwd 'zeer bang' [1866; WNT dood I], doodgewoon 'zeer gewoon' [1897; WNT dood II], doodgraag [1976; De Clerck 1981]. doodgaarne [1962; De Clerck 1981].
In de oudste combinaties is er altijd direct associatie met het simplex dood 1 of dood 2, zoals in doodziek 'zo ziek dat de dood dreigt', doodmoe 'zo uitgeput dat men haast dood is', doodsbleek 'bleek als de dood'. Door betekenisverzwakking tot resp. 'zeer ziek', 'zeer moe', 'zeer bleek', heeft zich hieruit de zelfstandige functie als versterkend voorvoegsel kunnen ontwikkelen. Het kan alleen gecombineerd worden met bn. en bw.
De samenstellingen met het zn. dood als eerste lid vertonen wel een -s- als verbindingsmedeklinker: doodsbang 'bang voor de dood'; in de Nieuwnederlandse periode bestonden namelijk ook samenstellingen met een zn. als tweede lid: doodsangst, eerder doodkist wordt doodskist, etc.; deze -s- drong naar analogie ook wel in de vormen met een bn. als tweede lid, bijv. doodsbleek (Schönf. 1970, par. 160).


  naar boven