1.   apekool zn. 'onzin, kletspraat'
categorie:
geleed woord
Nnl. in Dat 's apekool [1763; WNT pluizen I].
Herkomst onzeker. Er kan verband zijn met Zaans apekool 'minderwaardige schelvis' en met West-Vlaams apekalle 'slechte vis', waarbij via kallen 'praten' (zie raaskallen) een semantische brug naar 'kletspraat' enz. mogelijk is. Waarschijnlijker lijkt een samenstelling met het zn. aap, dat wel vaker een pejoratieve betekenis geeft aan een samenstelling (apelazarus, apezat, apenbakkes, apenmelk). Het tweede lid komt dan wrsch. uit Duits Kohl 'onzin, kletspraat', dat in de 18e eeuw overgenomen is uit Jiddisch chaulem, cholem 'waardeloos spul'. In het midden van de 18e eeuw komt in dieventaal Kohl machen 'fantaseren, liegen, iemand iets wijsmaken' voor; eind 18e eeuw kreeg Kohl bij studenten de huidige betekenis 'kletspraat' (Pfeifer).
Fries: apekoal


  naar boven