1.   orgel zn. 'groot muziekinstrument met pijpen'
categorie:
leenwoord
Mnl. van die orgalen 'van het orgel' [1439; MNW], orgel(en) 'orgel' [15e eeuw; MNW]. In de oudere vindplaats orgene [1240; Bern.], als vertaling van middeleeuws Latijn organum, is de betekenis onduidelijk vanwege de polysemie van het Latijnse woord.
Ontleend aan middeleeuws Latijn organa 'orgel' [1330-75; Fuchs], met dissimilatie in het Nederlands. Ook ontlening aan Middelhoogduits orgal [14e eeuw; Lexer], orgel (Nieuwhoogduits Orgel), dat op dezelfde manier gevormd is, is mogelijk. Middeleeuws Latijn organa is de meervoudsvorm van klassiek Latijn organum 'muziekinstrument', ook in de combinatie organum hydraulicum 'waterorgel'. Het Latijnse woord betekent algemeen 'werktuig' en is ontleend aan Grieks órganon 'werktuig, instrument', zie orgaan.
Evenzo ontleend in de betekenis 'orgel' zijn: mnd. organ(e), orgen; ohd. organa 'orgel' (mhd. organe, orgene, orgel(e), nhd. Orgel); ofri. orgel (nfri. oargel); me. organe (ne. organ).
In het Middelnederlands komt naast de enkelvoudige ook de meervoudige vorm voor (met enkelvoudige betekenis), in het Middelnederduits (organen, orgelen) en het Frans (des orgues).
Soms betekent mnl. organe(n) iets anders, zoals in David speelde op die organen (wrsch. een blaasinstrument, bijv. een schalmei) [1477; MNW]. Michels (1950) wijst erop dat hier sprake kan zijn van de betekenis 'spraakorgaan c.q. menselijke stem'.
Het waterorgel, waarbij de lucht in een half met water gevuld reservoir gepompt en op die manier onder gelijkmatige druk naar de pijpen geleid wordt, is een oorspronkelijk Grieks instrument en wordt het eerst vermeld door Philo van Alexandrië (2e eeuw v. Chr.). Waarschijnlijk heeft het waterorgel tot in de 6e eeuw bestaan. In Duitsland zijn de pijporgels sinds de 8e eeuw bekend; Karel de Grote had er al een.
organist zn. 'orgelspeler'. Mnl. organiste [1484; MNW]. Ontleend aan middeleeuws Latijn organista, afleiding van organa. Synoniemen zijn mnl. orgenere [1240; Bern.], orghenare, orgelaer, orgeliste, alle afleidingen van mnl. orgene, orgel(e). ◆ draaiorgel zn. 'mechanisch pijporgel dat functioneert doordat een wiel gedraaid wordt'. Nnl. draaiorgel [1793-96; WNT]. De straatdraaiorgels zijn pas aan het eind van de 19e eeuw ingevoerd door de Belg Leon Warnies. Zie ook pierement.
Literatuur: L.C. Michels (1950), 'Orgaan', in: TNTL 67, 156
Fries: oargel


  naar boven