1.   lijnzaad zn. 'vlaszaad'
categorie:
geleed woord, waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. lijnsaet 'vlaszaad' [1351; MNW-P]; vnnl. lijnzaed [1562; Lambrecht].
Samenstelling van zaad met een eerste lid lijn 'vlas' dat als simplex in het Middelnederlands niet, en daarna slechts sporadisch is geattesteerd [1573; Thes.].
Bij het eerste lid horen: os. līn; ohd. līn (nhd. Lein); oe. līn (ne. lin- in linseed 'lijnzaad'); on. lín (nzw. lin); got. lein; alle 'vlas'; < pgm. *līna-.
Verwant met: Latijn līnum 'vlas'; Grieks línon (Mykeens ri-no), lita 'gewaad'; Oudkerkslavisch lĭnŭ (Russisch lën 'vlas'); Oudiers lin 'net'; Litouws linaĩ (mv.) 'vlas', naast Proto-Keltisch *liniom (Oudwelsh liein, Nieuwwelsh lliain, llain; Middeliers liene 'linnen'); < pie. *līn-, *lin- (IEW 691). De lange klinker moet gereconstrueerd worden voor het Germaans, het Latijn en het Oudiers. Een gemeenschappelijke Indo-Europese reconstructie is dus niet te geven, tenzij men voor het Latijn ablautend pie. *lein- aanneemt en voor de Germaanse en Keltische woorden ontlening aan het Latijn. Men meent daarom algemeen dat dit een leenwoord uit een onbekende maar niet-Indo-Europese taal is. Wrsch. ligt de oorsprong in het Middellandse Zeegebied en heeft het woord zich van daaruit in twee vormen, met korte en met lange -i-, verspreid over Noord- en Oost-Europa. Wellicht ging dat gepaard met een nieuwe soort vlas of een nieuwe fabricagemethode. In de Germaanse talen heeft het de inheemse vorm pgm. *flahsa-, waaruit vlas, slechts gedeeltelijk verdreven.
Literatuur: Gamkrelidze, 659-660
Fries: lynsie(d)


  naar boven