1.   fluweel zn. 'zachte stof'
categorie:
leenwoord
Mnl. 6 ellen roods velueels '6 el (van) rood fluweel' [1336-39; MNW], daarnaast ook vluël, maar al vroeg ook in de moderne vorm fluweel [1340-60; MNW-R].
Ontleend aan Oudfrans veluel, veluiel 'fluweel' [1298; Rey], afleidingen van velu 'behaard', dat is ontwikkeld uit Laatlatijn villutus 'id.', nevenvorm van klassiek Latijn villosus 'harig', dat een afleiding is van villus 'dierenhaar', waarvan de verdere herkomst onzeker is, samenhang met wol is niet wrsch.
Voor dezelfde soort stof waren in het Oudfrans ook andere woorden in gebruik, zoals velve, velvel, velvot, velvet (hieruit Engels velvet), met diverse verkleinende achtervoegsels. De -v- in die woorden zou te verklaren zijn doordat de geschreven -u- in vormen als veluel werd gelezen als -v-. De stof werd ook wel velos, velous (< Latijn villosus) genoemd (Nieuwfrans velours met epenthetische r, zie velours en floers).
Dit woord verving al in het Middelnederlands de toen nog gebruikelijke benaming samijt 'fluweel', dat via Oudfrans samit, Provençaals samit en middeleeuws Latijn samitum, (e)xamitum is ontleend aan Middelgrieks hexámitos 'uit zes draden geweven', uit hexa- 'zes' (zie zes) en mítos 'draad'. Het Duits heeft nog steeds alleen Samt en Sammet, wat in het Nieuwnederlands nog enige tijd tot sammet, samt of sammeet heeft geleid (ook nog bijv. Zweeds sammet). In het moderne Nederlands gebruikt men samijt alleen nog als historische term.
Fries: flewiel


  naar boven