1.   decorum zn. 'het passende, fatsoenlijke'
categorie:
leenwoord
Vnnl. decorum "betamelijckheydt, welvoeghentheydt" [1650; Hofman].
Ontleend aan Latijn decōrum 'het gepaste; welvoeglijkheid', oorspr. de onzijdige vorm van het bn. decōrus 'sierlijk; passend', een afleiding van decor 'fatsoen, het passende', bij het werkwoord decēre 'betamen, passen', zie decent en doceren.


  naar boven