1.   decoreren ww. 'versieren; onderscheiden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. verchieren ende decoreren [1575; WNT versieren]; nnl. gedecoreert (verl.deelw.) 'versierd' [1791; WNT releveeren], gedecoreerd 'onderscheiden' [1822; WNT ridderen I].
Ontleend aan Frans décorer 'versieren', eerder decorer [ca. 1350; Rey] < Latijn decorāre 'versieren', een afleiding van het zn. decus, decoris 'sieraad, onderscheiding', zie decorum.
decoratie zn. 'versiering; onderscheiding'. Vnnl. decoratie 'onderscheiding' [1553; WNT klok I], 'versiering' [1592; WNT wijd I]; nnl. decoratien (mv.) 'versieringen' [1735; WNT], decoratie 'ridderorde' [1815; WNT ridder]. Ontleend aan Frans décoration 'het versieren', eerder 'eer, glorie' [1393; Rey], vanaf 1740 'onderscheiding', < vulgair Latijn decorātiō, een afleiding van het werkwoord decorāre.
Fries: dekorearje ◆dekoraasje


  naar boven