1.   gemet zn. 'oude vlaktemaat'
categorie:
geleed woord
Onl. in acht plaatsnamen als Tuagemet 'Twee Gemeten', Driegemed 'Drie Gemeten', Tuelgemet 'Twaalf Gemeten' (alle op Walcheren, onbekende ligging) [alle 1181-1210; Künzel]; mnl. gemet en ghemete 'vlaktemaat, grondmaat' [resp. 1247 en 1249; Slicher van Bath], ook gebruikt voor 'maat' in het algemeen, in men heeft van wine ende van mede een gemet, dat heet een derdendeel 'voor wijn en mede heeft men een maat die heet een derdedeel' [ca. 1375; MNW], en als lengtemaat C screde ende XXV over een ghemet '125 passen in een gemet' [ca. 1375; MNW]. Ook zonder het voorvoegsel ge-, met en mete, bijv. viere ende vichtich mete '44 metten/meten' [1277; MNW met].
Oude afleiding, met het voorvoegsel ge- (sub c), van meten in de betekenis 'een afmeting hebben'. Oorspr. had het werkwoord een korte klinker.
Os. gemet; ohd. gamez; oe. gemet; alle met de betekenis 'maat' in het algemeen.
Een gemet was een maat in het algemeen, die later nog uitsluitend werd gebruikt als landmaat, uiteindelijk ter grootte van een halve morgen (zie morgen 2). Een gemet had vroeger verschillende afmetingen (WNT). Hetzelfde gold voor de in sommige streken gebruikte maten met en mete. De gemet is nog bekend in de naam van het Zuid-Hollandse eilandje in het Haringvliet Tien Gemeten.


  naar boven