1.   gemenebest zn. 'statenbond'
categorie:
geleed woord
Vnnl. ghemeyn beste 'de staat, het staatswezen' [1599; Kil.], tot ... welvaert des gemeenen besten 'in het belang van de welvaart van de staat' [1579; Noodige Verantwoordinge]; later alleen nog 'de niet door een alleenheersend vorst bestuurde staat, republiek', zoals in onmooghelyk achten 't gemeene best ... te behoeden 'onmogelijk achten de staat (der Nederlanden) te beschermen' [1642; WNT], met name m.b.t. de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar ook gezegd van andere staten, in (na) den scharpen Krijgh, die tusschen het gemeene best van Engelant en Hollant, heeft gewackert [1671; WNT wakkeren]; nnl. als vertaling van Engels Commonwealth of Nations (sedert 1926) 'geheel van gebiedsdelen met gelijke rechten', in het (Britse) gemenebest [1956; Koenen].
Gevormd uit gemeen 'gezamenlijk, gemeenschappelijk' en best 'meest goed', dus letterlijk 'wat het best is voor iedereen, dat wat in het gemeenschappelijk belang is', als vertaling van Latijn respublica 'dat wat in het algemeen belang is' en 'staatsvorm die het gemeenschappelijk belang dient' (zie republiek).
Op vergelijkbare wijze zijn gevormd: Duits Gemeinwohl, Engels commonwealth.
In de 17e eeuw was het woord nog zeldzaam. Zo gebruikt Hooft in zijn vertaling van Tacitus (1635) voor respublica meestal staat, ook soms gemeene regeeringe, vrye regeeringh, gemeentestandt, vaaderlandt, steede (WNT). De niet-staatkundige betekenis 'het algemeen belang' van het Latijnse woord is in het Nederlands niet gebruikelijk geweest.
Literatuur: Noodige Verantwoordighe: z.a. (1645) Noodige uerantwoordinge ende bericht op ende tegens het Ommelander vertoogh ..., Groningen, 2, F3


  naar boven