1.   gemeente zn. 'bestuurlijke eenheid; geloofsgemeenschap'
categorie:
geleed woord
Mnl. ghemeente, ghemeinte 'het gehele volk, de verzamelde burgerij', in behort der ghemeenten van den lande 'behoort aan de gemeenschap' [1260; CG I, 71], 'parochie' in ter ghemeenter boef van der kerken van sente saluators in brugghe 'ten behoeve van de parochie van de kerk van Sint Salvator in Brugge' [1278; CG I, 392]. Vnnl. 'geloofsgemeenschap', in van der Christelicker ghemeente Gods [1557; WNT christelijk], waaruit nnl. ook 'gelovigen bijeen in een kerkdienst', in noodigde hij de gemeente andermaal tot het gezang [1840; WNT]. Daarnaast nnl. gemeente 'zelfstandige bestuurlijke eenheid' zoals in Departementen, Ringen en Gemeenten, benamingen van de plaatselijke eenheden waarin het grondgebied van de Bataafsche Republiek door de Staatsregeling van 1798 werd ingedeeld [WNT].
Vnnl. wort ... gepoocht de goede Gemeente inne te planten een quade opinie van ... 'wordt geprobeerd bij het algemene volk een negatief oordeel te doen ontstaan over ...' [1587; WNT vroedschap], de goegemeent [1628; WNT reupen I].
Daarnaast ook in de minder frequente vorm mnl. gemeende, o.a. 'gemene gronden, land in gemeenschappelijk bezit' [1247; Slicher van Bath], die sich gerne sonderen vander gemeinden 'die zich graag afzonderen van de samenleving' [eind 14e eeuw; MNW].
Daarnaast ook een onzijdig woord mnl. en vnnl. gemeente 'het gewone volk' zoals in tghemeente staet van verre dan 'het gewone volk kijkt dan van een afstand toe' [1374; MNW-R].
Ten slotte bestond er een vorm zonder voorvoegsel: mnl. gemene 'gemeenschap, gezelschap, vergadering, hoop volk' als zelfstandig gebruik van het bn. gemeen.
Afleiding, met het achtervoegsel -te, van het bn. gemeen 'gemeenschappelijk, gezamenlijk'; het betekende dus eerst 'gezamenlijkheid, gemeenschap', en daaruit 'samenleving, burgerij' en '(burgers binnen) een bepaalde bestuurlijke eenheid'; uit de oorspronkelijke betekenis ontstond ook die van 'gemeenschappelijk bezit', vooral 'gemeenschappelijke gronden'; in die betekenis ging het voorvoegsel verloren, zie verder meent. De vorm met het achtervoegsel -de is ouder, met een andere variant van het achtervoegsel -te.
Ook in de andere Germaanse talen verschijnen vormen met verschillende achtervoegsels: os. gimēntha 'gemeenschap' (mnd. gemein(e)te, gemēnte 'gemeenschappelijk bezit, burgerij'), mnd. gemeine, gemene 'gemeenschappelijk bezit, vergadering'; ohd. gimeinida 'gemeenschap' (nhd. Gemeinde), gimeini 'aandeel, gemeenschap' (mhd. gemeine 'gemeenschap, gemeente, bijeenkomst'); ofri. (zonder voorvoegsel) mēnte 'gemeente, burgerij', mēne 'vergaderde gemeente'; oe. gemæne 'gemeenschap'; got. gamainþs 'gemeente', gamainei 'gemeenschap; het deelnemen'.
Uit de wereldlijke Middelnederlandse betekenis 'de verzamelde burgerij' ontstond in het Nieuwnederlands die van 'zelfstandige bestuurlijke eenheid voor steden en/of één of meer dorpen', zoals in de attestatie van 1798. Anderzijds ontstond uit de kerkelijke betekenis 'parochie' bij uitbreiding die van 'geloofsgemeenschap (vooral van niet-katholieken)' en (vooral NN) 'de gelovigen bijeen in een kerkdienst'. Ten slotte resteert uit de algemene Middelnederlandse betekenis 'het gehele volk, het gewone volk' in de moderne taal alleen nog de vaste verbinding de goede gemeente, waaruit door samentrekking nnl. goegemeente 'het gewone volk'.


  naar boven