1.   windhond zn. 'hondensoort'
Mnl. eerst het simplex wint 'windhond', in de vorm wijnt [1240; Bern.], in Twe winde waren hem ghegheuen Van .i. siere nichten 'door een van zijn nichten waren hem twee windhonden gegeven' [1328-50; Rijmkroniek], dan de samenstelling in Entie valken entie winthonde 'en de valken en de windhonden' [1300-50; MNW-R].
Samenstelling van mnl. wint 'jachthond' met een verduidelijkend tweede lid hond, zoals dat ook gebeurde in walvis en de aldaar genoemde samenstellingen. Mnl. wint is oorspr. een synoniem van hond (zie de etymologie hieronder), maar al voor de schriftelijke overlevering is het de benaming voor een specifieke, voor de jacht gebruikte hondensoort geworden, die als belangrijk kenmerk zijn loopsnelheid had, een gegeven dat associaties oproept met wind. Deze soort wordt tegenwoordig ook wel met het Engelse leenwoord greyhound aangeduid. Windhond zelf is daarbij een verzamelnaam voor meerdere hondenrassen geworden (Engels sighthound, naar het kenmerkende goede zicht van deze honden, die hun prooi voornamelijk op het gezicht jagen, in contrast met de reukzin bij de meeste andere rassen).
Mnd. wind; ohd. wind (nhd. in Windhund); ofri. hwind (Bremmer 1993) (nfri. in wynhûn); < pgm. *hwinda- '(jacht)hond'.
Pgm. *hwinþa- < pie. *ḱuen-to- is een afleiding van de accusatiefstam *ḱuen- van *ḱuōn- 'hond', waarvan de nultrap *ḱun- met het zelfde achtervoegsel heeft geleid tot *ḱun-to- > pgm. *hunda-, zie hond. De wisseling h/w voor geronde resp. ongeronde klinker in de continentaal West-Germaanse talen is vergelijkbaar met die bij de vragende voornaamwoorden hoe naast wat, wie enz., zie hoe.
Andere, inmiddels achterhaalde verklaringen zijn afleiding uit middeleeuws Latijn velter < Gallisch-Latijn vertragus 'windhond' (FvW), of een benaming naar de veronderstelde herkomst van het dier, de volksstam der Wenden (FvWS, NEW, Kluge).
hazewind zn. 'jachthond'. Mnl. Dat ors ran als een hasewint 'het paard rende als een hazewind' [eind 14e eeuw; MNW]. Samenstelling van haas 1 'knaagdier' en wind '(jacht)hond'. De hazewind zal oorspr. een hondensoort geweest zijn die specifiek voor de hazenjacht werd gebruikt. Tegenwoordig beschouwt men hazewind, hazewindhond en windhond als synoniemen. Een andere, maar reeds lang verouderde, samenstelling met wind 'hond' is mnl. brackenwint, zoals in Daerna quamen noch 200 mannen met brackenwinden, haeswinden ende ander honden ende reden jagen 'en gingen te paard op jacht' [ca. 1540; MNW], waarin het eerste lid brak 1 'jachthond' is.
Literatuur: W. Pijnenburg (1996), "The etymology of Dutch windhond, Frisian wynhûn, German windhund 'greyhound'", in: NOWELE 28-29, 479-483
Fries: wynhûnhazzehûn


  naar boven