1.   aangelande zn. 'persoon wiens land aan een weg, dijk of rivier grenst'
categorie:
geleed woord
Vnnl. in hy gaf oock ander anghelande die conste van wijn te winnen 'hij leerde ook aan een andere buurman de kunst van het wijn maken' [1566; WNT]. Inmiddels verouderd.
Gesubstantiveerde vorm van het bn. mnl. aangeland (vnnl. aenghelandigh [1599; Kil.]), gevormd uit aan en het bn. geland 'van land voorzien, land hebbend' bij het zn. onl. gelendo 'bewoner' [10e eeuw; W.Ps.].
Fries: oangelannen (mv.)


  naar boven