1.   schappelijk bn. 'redelijk'
Mnl. schappelijc 'redelijk, fatsoenlijk' in ende hunluyden ... seer schappelic gebiet ende beveelt 'en hen op fatsoenlijke wijze gebiedt en beveelt' [1475; Gemeentearchief Hoorn]; vnnl. schappelick 'goed gevormd, mooi, fatsoenlijk' [1599; Kil.]; nnl. schappelijk 'redelijk, niet overdreven' in is dat niet al vry schappelyk 'is dat al niet vrij redelijk' [1732; iWNT].
Afleiding met het achtervoegsel -lijk bij een niet meer bestaand zn. schap 'gedaante, gestalte': vnnl. schap, schappe, schape 'vorm, gedaante' [1599; Kil., die al opmerkt dat het verouderd is], zie -schap. De betekenisontwikkeling lijkt op die van fatsoenlijk bij fatsoen.
Literatuur: Gemeentearchief Hoorn: document met signatuur 629 R 869.02
Fries: skaplik


  naar boven