1.   scharrelen ww. 'rommelen'
categorie:
waarschijnlijk erfwoord, intensiefvorming of frequentatief, geleed woord, geleed woord
Nnl. scharrelen 'wrijven, zich onrustig bewegen' [1672; Hexham Manly NE], 'zich onzeker, moeizaam, zoekend en/of bedrijvig voortbewegen of zodanig handelen' in Achter sleedje of stoeltje scharlen [1826; iWNT], Hoe heb jij al die leugens toch bij mekaer escharreld? [1849; iWNT], Ik zal ... te vrede mogen zijn als ik stilletjes door de wereld heenscharrel [1865; iWNT], Twee hennen scharrelden in het zand [1884; iWNT].
Frequentatief van het verouderde werkwoord scharren, zoals in dese gaen scharren als droncke calveren [1437; MNW], scharren als die hoenre 'scharrelen als de kippen' [1477; Teuth.], ook wel scerren 'wroeten' [ca. 1483; MNW].
Os. *scerran 'afkrabben' (alleen als verl.deelw. ofgiscorran); ohd. scerran 'afkrabben, afschuren' (nhd. scharren 'krabben, schrapen, scharrelen'); < pgm. *skerran-, een sterk werkwoord, wrsch. uit ouder *skersan-, door assimilatie -rz- > -rr- in de stamtijden met grammatische wisseling, gevolgd door analogiewerking in de andere stamtijden.
Wrsch. verwant met: Latijn carrere 'wol kaarden'; Litouws kar̃šti 'id., vlas hekelen'; Hittitisch kars- 'afsnijden, afplukken'; < pie. *(s)kers-. Mogelijk is dit een variant van pie. *(s)ker- 'afsnijden, afkrabben' zoals in scheren 1.
Zoals blijkt uit het Oudsaksisch en Oudhoogduits is de oorspr. betekenis 'afkrabben, schrapen e.d.', wat goed past bij de karakteristieke wijze waarop hoenderen hun voedsel zoeken. Naar analogie van de manier waarop zij zich daarbij voortbewegen, kreeg scharren, en later scharrelen, ook andere betekenissen.
scharrelkip zn. 'los rondlopende legkip'. Nnl. De scharrelkippen zijn een succes geworden ... De scharrelkippen lopen gezellig in grote koppels bij elkaar [1975; Leeuwarder Courant]. Samenstelling van scharrelen en kip. Het begrip werd geïntroduceerd in een periode van groeiend bewustzijn van de onnatuurlijke leefomstandigheden van kippen in de legbatterijen (zie batterij), die in de jaren 1960 in grote aantallen werden gebouwd. ◆ scharrelei zn. 'ei van een scharrelkip'. Nnl. Alhoewel de verkoop van onbespoten groente geen succes is geworden, werd het scharrelei dat wel [1976; Leeuwarder Courant]. Samenstelling van scharrelen en ei.
Fries: skarreljeskarrelhinskarrelaai


  naar boven