1.   wesp zn. 'insect van de familie Vespidae'
Onl. uuapces 'wespen, horzels' [8e eeuw; ONW] (Reichenauer glossen); mnl. wespe 'wesp, horzel' [1240; Bern.], bien ende wespen 'bijen en wespen' [1480-1500; MNW-P].
Os. waspa (nnd. weps); ohd. wafsa, wefsa (nhd. Wespe, Beiers wapsn); (nfri. waps, weeps, meeps, weps); oe. wæps, wæsp, wæfs (ne. wasp); gewoonlijk reconstrueert men pgm. *wapsō-, waarbij de vormen met -sp- verklaard worden door invloed van Latijn vespa. Ook de Nederlandse en Friese klinker -e- is mogelijk onder Latijnse invloed ontstaan. Onder meer het OED reconstrueert pgm. *wabes-, vermoedelijk om het ontbreken van Primärberührung -ps- > -fs- in het pgm. te verklaren; in dat geval is de tussenliggende klinker al vroeg gesyncopeerd.
Verwant met: Latijn vespa; Avestisch vaß-žaka 'schorpioen' (Perzisch vawža 'wesp'); Litouws vapsvà, Oudpruisisch wobse; Kerkslavisch osa 'horzel' (Russisch osá); Oudiers foich, Middelwelsh gw(y)chi, Oudbretons guohi; alle 'wesp, horzel e.d.', < pie. *uobh-s-eh2-, afgeleid van de wortel *uebh- van weven, naar het nest dat de wesp bouwt.
Fries: waps, weeps, weps


  naar boven