81.   fosfaat zn. 'zout van fosforzuur'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. phosphaten (mv.) 'fosforzure zouten' [1847; Kramers].
Ontleend aan Frans phosphate, een term die in 1782 door de Fransman L.-B. Guyton de Morveau werd geïntroduceerd op basis van de afgekapte woordstam van phosphore 'fosfor' (zie fosfor) en het achtervoegsel -ate, waarmee zouten of esters van zuren worden aangeduid.
Fries: fosfaat
82.   foton zn. 'lichtquantum'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. photon 'id.' [1943; Graus].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, ontleend aan Engels photon, een benaming voor het lichtquantum, in 1926 voorgesteld door de Amerikaanse fysisch-chemicus Gilbert Lewis (1875-1946). De naam is gevormd uit het toen reeds internationale (maar oorspr. Griekse) woordelement photo- 'licht', dat al lange tijd gebruikelijk was in diverse neologismen, zie foto, en het achtervoegsel -on dat zich toen al binnen de natuurkunde een status had verworven in het vormen van namen van elementaire deeltjes, zie elektron.
Het idee van lichtquanta met een specifieke energie was al in 1905 gelanceerd door Max Planck en in de daaropvolgende jaren uitgewerkt en bewezen door Albert Einstein. Lange tijd gebruikte men de termen light quantum of beter, want algemener, energy quantum.
Fries: foton
83.   freelance bn. 'zonder duurzaam contract'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. free lance [1950; de Vooys], hij was journalist, free lance 'zonder duurzaam contract' [1955; WNT Aanv.], free-lance cineast [1969; WNT Aanv.]; aanvankelijk ook wel als zn.: een freelance is ... een avonturier [1961; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels free-lance (zn.) 'iemand zonder duurzaam contract' [1822; OED], ook bn. 'zonder duurzaam contract'. Eerder had de term betrekking op niet-partijgebonden politici [1864; OED], maar de term werd geïntroduceerd door de Schotse schrijver Sir Walter Scott in zijn Ivanhoe met de betekenis 'middeleeuwse huursoldaat' [1820; OED], letterlijk 'vrije lans'. Deze militaire avonturiers boden tegen betaling hun wapen en diensten aan, ongeacht aan welke meester en ongeacht voor welk doel. Van de 14e tot de 16e eeuw waren er in Europa, en vooral in Italië, grote groepen 'free lances'.
In het Engels duidde free-lance aanvankelijk een persoon aan. In het Nederlands werd freelance aanvankelijk ook gebruikt voor de persoon, maar daarvoor in de plaats kwam algauw de morfologisch duidelijker gemarkeerde afleiding freelancer. Freelance kreeg daarna, evenals in het Engels vanaf 1901 het geval was (OED), het eerst in attributief gebruik in samenstellingen als freelance-journalist [1961; WNT Aanv.], de status van bijvoeglijk naamwoord of vaker bijwoord, zoals in: hij werkt freelance; de gebruikswijze van het woord komt nu overeen met die van voltijd (of fulltime) en deeltijd (of parttime).
freelancer zn. 'iemand zonder duurzaam contract'. Nnl. freelancer 'id.' [1955; WNT Aanv.]. Zelfstandig in het Nederlands met het achtervoegsel -er (zie -aar) afgeleid van het zn. freelance, dat in die periode nog hetzelfde betekende, of ontleend aan Engels freelancer 'id.' [1937; Merriam-Webster]. ◆ freelancen ww. 'freelance werken'. Nnl. in ... waar hij zich free-lancend mee zou gaan bezighouden [1965; WNT Aanv.]. Misschien ontleend aan Engels free-lance 'id.', maar een zelfstandige Nederlandse afleiding van freelance ligt meer voor de hand.
Fries: freelance ◆ freelancer ◆ freelance
84.   frikandel zn. (NN) 'langwerpige snack van verduurzaamd, sterk gekruid gehakt'
categorie:
bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. frikandel 'id.' [eind jaren 1950; Zuiderveld 2000].
Een door snackfabrikant De Vries te Dordrecht geïntroduceerde benaming voor een worstvormige snack van gehakt en meel. De naam riep associatie op met de in die tijd vertrouwde frikadel 'ronde schijf of bal gehakt', terwijl de epenthetische n wellicht deed denken aan de veel exclusievere fricandeau. Het succes van deze snack maakte dat de uitspraak met -n- in Nederland algemeen ingang heeft gevonden en door andere fabrikanten werd overgenomen. De spelling werd door woordenboeken echter nog lange tijd afgewezen.
De Vries introduceerde deze worstvormige snack als vervanging voor zijn gehaktbal, die in verband met de nieuwe wettelijke eisen voor het meelgehalte in vleesproducten niet meer zo mocht heten.
Literatuur: U. Zuiderveld (2000), 'De geografie van de frituur', in: OT 69, 179-181
Fries: -
85.   frisbee zn. 'werpschijf'
categorie:
leenwoord, eponiem, bedenker bekend
Nnl. frisbee [1971; WNT Aanv.].
Ontleend aan Amerikaans-Engels frisbee 'id.' [1957; OED], een eponiem, genoemd naar de familienaam Frisbie, die teruggaat op een middeleeuwse plaatsnaam in Leicestershire, Groot-Brittannië.
De naam frisbee werd in 1957 door speelgoedfabrikant Rich Knerr gegeven aan een stuk speelgoed dat in die vorm toen al lang bestond. Het voor het plezier overgooien van metalen en papieren schotels, deksels e.d. heeft ongetwijfeld een lange geschiedenis, maar de eerste plastic werpschijf werd in 1948 bedacht en ontwikkeld door Warren Franscioni en Fred Morrison, twee Amerikaanse oorlogsveteranen. Inspelend op de vliegendeschotelhype in die periode noemden zij hem Flyin' Saucer. Hun succes duurde slechts enkele jaren. Morrison begon opnieuw, verbeterde het model, gaf het de naam Pluto Platter en ging in 1955 in zee met Wham-O, de Californische speelgoedfabriek van Knerr. Tijdens een promotietour langs universiteitscampussen aan de Amerikaanse oostkust ontdekte Knerr een al jaren oud gebruik van het over en weer werpen van metalen taartschotels, waarbij elke worp ter waarschuwing vergezeld ging van een uitroep Frisbie! Dat was de naam van de in die blikken geschreven naam Frisbie's pies, die afkomstig waren van het familiebedrijf Frisbie Pie Company (1871-1958) in Bridgeport, Connecticut. Meerdere universiteitscampussen claimden later de eerste geweest te zijn waar werd ge-Frisbie-d, maar de eer wordt meestal toegeschreven aan die van Yale. Knerr vond frisbie een geschikte nieuwe naam voor zijn product, maar verkoos de homofone spelling frisbee, wrsch. om problemen met de familie Frisbie te vermijden.
Literatuur: E.D. Stancil & M.D. Johnson (1975), New Frisbee, a Practitioner's Manual and Definitive Treatise, New York
Fries: frisbee
86.   frou-frou zn. 'vanillewafeltje'; (BN) 'over het voorhoofd naar beneden gekamd hoofdhaar, pony'
categorie:
leenwoord, klankwoord, bedenker bekend, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. eerst met de betekenis 'geritsel van (vrouwen)kleren etc.', in zacht frou-frou van kleeren [1899; WNT Aanv.], zoo'n zacht, hagelwit vloei met zijn geheimzinnig froufrou [1901; WNT vloeipapier], nog in de woordenboeken in de jaren 1970; daarna frou-frou 'een soort gebak' [1912; Kramers], 'een soort biscuit' [1931; Kramers II]. Daarnaast BN frou-frou 'ponyhaar' [1950; van Dale].
In de oudere betekenis ontleend aan Frans frou-frou 'geritsel van vrouwenkleren' [1738; Rey], een klanknabootsing. Als koekjesnaam is de herkomst onbekend, behalve dat een biscuitje met de naam frou-frou voor de Tweede Wereldoorlog werd gemaakt door een bedrijf in 's-Hertogenbosch. De naam zou door iemand van de marketingafdeling zijn gegeven omdat men een Frans aandoende naam wilde hebben. Het is onbekend of de bedenker daarbij aan het geritsel van vrouwenkleren heeft gedacht; wellicht moest het door de klant geassocieerd worden met het knisperen dat men bij het eten van een frou-frou hoort.
In het 19e-eeuwse Frans duidde frou-frou metonymisch 'versiering van vrouwenkledij dat zo'n geruis maakt' aan (specifieker: franjes of opgezette laagjes die een kledingstuk volumineus maken, waardoor het gaat ruisen); ook het Engels heeft deze betekenis [1876; BDE]; de BN betekenis 'ponyhaar' is ontstaan naar de vormovereenkomst met zo'n franjerandje.
Literatuur: M. Philippa (1994), 'Franse (?) versnaperingen', in: OT 63, 120-121
Fries: -
87.   gas zn. 'stof in luchtvormige toestand; gasvormige brandstof'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Vnnl. gas 'nieuwe wetenschappelijke naam voor "stoom", stof in luchtvormige toestand' [1648; de Vries 1859].
Een wetenschappelijke woordschepping van de Vlaamse arts, filosoof en scheikundige Jan Baptista van Helmont (1579-1644). Het woord wordt gebruikt in zijn postuum verschenen werk Ortus Medicinae uit 1648; hij verklaart daarin zelf (WNT) dat hij het gebaseerd heeft op het Latijns/Griekse woord chaos. Lange tijd is gedacht dat hij geest als basis had genomen, omdat hij gas ook beschouwde als element in het menselijk lichaam, of dat hij was uitgegaan van gisten, omdat dat een proces is waarbij gassen vrijkomen. De Zwitserse arts en alchemist Paracelsus (1493-1541), een groot inspirator van Van Helmont, gebruikte het woord chaos echter al voor '"stoom", uitstroming' etc.
Nhd. Gas 'gas voor gasverlichting en de ballonvaart' [1796; Pfeifer]; ne. gass 'stof die in elk lichaam aanwezig is' [1658; OED].
Van Helmont bedacht het woord gas om gassen aan te duiden die in de natuur voorkomen, zoals het gas dat uit een mijn of een moeras ontsnapt; voor die tijd gebruikte men stoom ook voor wat nu 'gas' heet. Van Helmont kwam met de hypothese dat een vlam brandend gas is, een idee dat met argusogen werd bekeken, maar later toch aangenomen, o.a. door Newton. Gas had ook een meer filosofische betekenis, als element dat overal aanwezig is. Van Helmont bedacht ook het woord blas, dat niet is blijven bestaan; hij leidde dit af van het werkwoord blazen. Het blas (het lot, de destinatie) van de mens bestond uit één deel dat door de sterren wordt bepaald (is "ingeblazen") en vastligt bij de geboorte, en een ander deel dat daarna vrij is om keuzes te maken.
In de meeste talen bleef het woord gas tot het einde van de 18e eeuw beperkt tot de wetenschap; het drong door in de algemene woordenschat toen het gaslicht ingang vond en de eerste ballonvaarten werden uitgevoerd.
In de Romaanse talen wordt gas/gaz ook gebruikt in de betekenis van koolzuurgas in mineraalwater en priklimonade, zoals Frans eau gazeuse naturelle 'natuurlijk koolzuurhoudend water', eau minérale non gazeuse 'niet-koolzuurhoudend mineraalwater', Italiaans aqua con/senza gaz 'water met/zonder koolzuur', zie gazeus.
Literatuur: D. van den Beukel (1993), De beïnvloeding van de Nederlandse woordenschat. Over woorden als gas, geheugensteuntje en gekte, onuitgegeven scriptie UvA; Grauls 1966a, 126; M. de Vries (1859), 'Gas', in: Taalgids 1, 261-265
Fries: gas
88.   gel zn. 'geleiachtige stof'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. gels (mv.) 'geleiachtige stoffen' [1909; WNT Aanv.], gel 'geleiachtige gelatine; ingewand van haring' [1950; van Dale], 'haarsmeersel' [1989; Smits/Koenen].
Ontleend aan Engels gel 'geleiachtige stof' [1899; OED], 'haarsmeersel' [1958; OED], verkorting van gelatine [1713; BDE] 'geleiachtige stof', ontleend aan Frans gélatine 'idem', zie verder gelatine, en mede gevormd naar analogie van Latijn *gelātinus 'geleiachtig'. Wellicht was er ook invloed van jelly 'gelei', Middelengels gelye < Oudfrans gelée 'vorst, gelei', zie gelei.
Het woord gel wordt toegeschreven aan de Engelse chemicus Thomas Graham (1805-1869) en werd eerst gebruikt in samenstellingen als alcogel, hydrogel (OED); in 1899 verschijnt het voor het eerst in een artikel in een wetenschappelijk tijdschrift (OED).
Gel in de betekenis 'haarsmeersel, styling gel' is een jonger Engels leenwoord dat volgens Van der Sijs1996 het verouderde Franse leenwoord (lak) in de 20e eeuw heeft verdrongen. (Haar)lak is echter een ander product, dat nog steeds gebruikt wordt. Het in onbruik geraakte Nederlandse woord is eerder brillantine 'haarsmeersel' (zie briljant) voor ongeveer hetzelfde product, dat tussen ca. 1970 en 1990 echter uit de mode was en dat bij de herintroductie een Engelse naam kreeg. In 1958 verschijnt gel in deze betekenis voor het eerst in een advertentie in Amerika: "Contains miracle deprovinyllol / DEP / styling gel" [OED].
89.   gen zn. 'erffactor'
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend, leenwoord
Nnl. (pan)genen 'dragers van erfelijke eigenschappen' in ik stelde voor, die deeltjes ter eere van Darwin "pangenen" te noemen; tegenwoordig wordt deze naam, in den verkorten vorm van "genen," daarvoor algemeen gebruikt [1918; zie onder], genen 'dragers van erfelijke eigenschappen in de cel', in dat de genen regelmatig gerangschikt liggen in een vaste volgorde in deze chromosomen [1930; Groene Amsterdammer], de uitwisseling der genen [1938; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, in 1909 geïntroduceerd door de Deense geneticus en botanist Wilhelm Johannsen (1857-1927) als Gen in zijn Duitstalige publikatie Elemente der exacten Erblichkeitslehre. Hij bouwde daarbij voort op het idee van de Nederlandse bioloog Hugo de Vries (1848-1935), die 20 jaar daarvoor al de samenstelling pangenen (mv.) had geïntroduceerd in zijn eveneens Duitstalige werk Intracellulare Pangenesis (1889). Hiervan verscheen in 1918 een Nederlandse vertaling onder de titel Intracellulaire Pangenesis. Pangenen waren volgens De Vries de afzonderlijk deeltjes die de erfelijke eigenschappen van levende organismen bepalen en die zich op de chromosomen bevonden. Zijn samenstelling was gebaseerd op het Griekse voorvoegsel pan- 'volledig' (zie pan-) en de stam gen- van génos 'afstammeling, kind; geslacht', génesis 'schepping, geboorte, het ontstaan' e.d., zie het verwante kunne. Sinds Johannsen is de oude term pangen(en) in de vergetelheid geraakt.
Gezien de aard van de betekenis bestaat het woord in de praktijk vooral in de meervoudsvorm genen (Duits Gene, Engels genes). Het enkelvoud zou in het Nederlands logischerwijs geen of gene moeten luiden om de klinker te behouden. Maar omdat De Vries en Johannsen in het Duits publiceerden (destijds de belangrijkste taal in de natuurwetenschappen), was het Duitse woordbeeld Gen al zo vertrouwd dat dit ook de Nederlandse enkelvoudsvorm werd.
90.   genetica zn. 'erfelijkheidsleer'
categorie:
leenwoord, geleerde schepping, bedenker bekend
Nnl. genetica 'wat betrekking heeft op de erfelijkheids- en afstammingsleer' [1919; Kramers II], vanaf hetzelfde jaar reeds als titel van een vakblad.
Internationaal wetenschappelijk neologisme, in 1905 geïntroduceerd in de Engelse vorm genetics door de Britse bioloog William Bateson (1861-1926), en gevormd met de gangbare uitgang -ics voor wetenschappen bij de stam van Grieks genetikós 'betreffende de wording', afleiding van génesis 'wording, schepping', zie genese. Dit Griekse bn. was eerder al ontleend als Engels genetic, dat door de Britse bioloog Charles Darwin in 1859 als eerste werd gebruikt in de biologische betekenis 'betreffende oorsprong en ontwikkeling (der soorten)' in zijn werk On the Origin of Species 'Over de oorsprong der soorten', maar eerder al bestond in de algemenere betekenis 'betreffende de oorsprong (bijv. van literaire thema's)' [1831; BDE].
genetisch bn. 'betreffende de erfelijkheid; met het oog op het ontstaan en de ontwikkeling'. Nnl. genetisch 'waardoor het ontstaan van iets verklaard wordt' [1824; Weiland], genetische methode 'onderzoeksmethode die de wording van een zaak verklaart' [1847; Kramers], genetische verklaring 'verklaring van de wording van een zaak, niet alleen van haar kenmerken' [1847; Kramers], 'wat de erfelijke factoren betreft', in een genetische samenhang tusschen mensch en dieren [1875; WNT Aanv.], 'wat de ontwikkeling betreft' in genetische psychologie 'ontwikkelingspsychologie' [1976; WNT Aanv.]. Ontleend aan Duits genetisch 'betreffende de oorsprong' [18e eeuw; Kluge], al dan niet met vervanging van het achtervoegsel door het veel voorkomende -isch, via Frans génétique 'id.' [1800; Rey], van Laatlatijn geneticus 'id.' < Grieks genetikós.
Fries: genetika ◆ genetysk

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven