141.   mattheuseffect zn. (BN) 'het verschijnsel dat rijken ergens meer van profiteren dan armen'
categorie:
geleed woord, geleerde schepping, bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. Het Matteüseffect: over scheeftrekkingen in de verdeling van de collectieve voorzieningen [1975; Deleeck], dat ... degenen die al een goed inkomen hebben, het meest zullen profiteren van de door de overheid tot stand gebrachte voorzieningen. Hij noemt dat het Mattheus-effect, verwijzend naar de tekst: 'Wie heeft, hem zal gegeven worden' [1995; NRC], Dit veroorzaakt een 'Mattheus'-effect: wie vermogen heeft, wordt snel rijker door onbelaste vermogensaangroei, wie zonder vermogen is raakt aan de fiscus kwijt wat hij erbij verdient [1998; NRC].
Een vooral in het BN bekende term, in de algemene taal bekend geraakt onder invloed van het werk van de Belgische hoogleraar Herman Deleeck (1928-2002) met betrekking tot de ongelijke verdeling van sociale voorzieningen in een welvaartsstaat: hogere klassen kennen daar beter de toegang toe en profiteren er meer van dan de lagere klassen voor wie ze nochtans allereerst bedoeld zijn. Deleeck werd geïnspireerd door de volgende bijbelpassage uit Mattheus 13:12: Want wie heeft zal nog meer krijgen, ...; maar wie niets heeft zal zelfs het laatste worden ontnomen. Zo ook in Mattheus 25:29: Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen. Geheel onbekend was het Mattheuseffect toen niet: een soortgelijk effect werd in het Engels al eerder Matthew effect genoemd: het wetenschappelijk werk van wetenschappers die een hoge reputatie hebben, wordt in het algemeen beter erkend en gewaardeerd dan dat van onbekende wetenschappers (Merton 1968). In de huidige betekenis in de sociologie en de bestuurskunde is de term echter inderdaad aan Deleeck te danken. Ook in het Engels is hij in die betekenis pas jonger [1985; OED3].
De term wordt inmiddels ook op andere gebieden gebruikt, bijv. in het leesonderwijs voor de groeiende kloof tussen zwakke en goede lezers en in de economie (zie citaat uit 1998).
Literatuur: R.K. Merton (1968), 'The Matthew Effect in Science', in: Science 159, 56-63; H. Deleeck (1975), 'Het Matteüseffect: over scheeftrekkingen in de verdeling van de collectieve voorzieningen', in: De Gids op Maatschappelijk Gebied 11, 711-741; H. Deleeck e.a. (1983), Het Matteüseffect: de ongelijke verdeling van de sociale overheidsuitgaven in België, Antwerpen
142.   meter 1 zn. 'standaardeenheid van lengte'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. meeter, meter in ... den naam van Mètre hebben gegeeven, welken wy in onze taal door het woord Meeter overbrengen [1802; WNT].
Ontleend aan Frans mètre 'eenheid van lengte, basis van het metrieke stelsel' [1791; TLF], dat zelf een geleerde ontlening is aan Grieks métron 'maat, instrument om te meten'.
Grieks métron is verwant met: Latijn mētīrī 'meten' (afleiding van *mēti 'maat' < pie. *méh1-ti-); Sanskrit mímīte 'hij meet af'; Oudkerkslavisch měra 'maat'; Tochaars A me-, Tochaars B mai- 'meten'; en misschien ook Oudkerkslavisch sŭ-měti 'durven'; < pie. *meh1-, *mh1- '(af)meten' (LIV 424). Zie ook meten en maal 1.
De naam mètre werd op 26 april 1791 officieel goedgekeurd door de Assemblée Nationale, de volksvertegenwoordiging van de Franse republiek. Zij had de Franse Academie van Wetenschappen verzocht een stelsel van maten en gewichten te ontwerpen gebaseerd op een decimaal matenstelsel dat in 1670 was voorgesteld door de Franse geestelijke Gabriel Mouton.
Fries: meter
143.   mi
categorie:
geleerde schepping, bedenker bekend
Zie: do
144.   minkukel zn. 'sukkel'
categorie:
bedenker bekend, alleen in België of Nederland
Nnl. 'Geen plus', verklaarde hij, na een ogenblik aandachtig geluisterd te hebben. 'Een min-kukel. Dank u!' [1963; zie onder], minkukel 'sufferd, sukkel' [1978; De Coster 1999].
Samenstelling uit min 3 en het zn. kukel, die op 23 februari 1963 werd geïntroduceerd door Marten Toonder in aflevering 4835 van het stripverhaal Tom Poes en het kukel in de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC). Wat kukel precies betekent, wordt in het verhaal niet onthuld. Toonder zelf omschreef het later als 'maat van eigenschappen die meestal door een teveel aan rede verdrongen worden, zoals bijvoorbeeld gevoel, fantasie, liefde en dergelijke'. Later werd minkukel in het NN een algemeen woord voor 'sufferd, sukkel'.
Fries: -
145.   morfeem zn. 'vormelement in de taal'
categorie:
bedenker bekend, leenwoord
Nnl. morpheem, morfeem 'element in de taal' in terwijl de in die wortels met elkaar wisselende vokalen, die functionele onderscheidingen aanduiden, "morphemen" zijn [1934; WNT Aanv.], de buigingsuitgangen, voorzetsels en voegwoorden zijn ... morfemen [1957; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, gebaseerd op Grieks morphḗ 'vorm', zie morfologie, en gevormd naar analogie van foneem 'klankelement', zie foneem.
Het woord is gevormd door de Pools-Franse taalkundige Jan Baudouin de Courtenay (1845-1929); in het Engels verschijnt eerst de betekenis 'vormend woordelement zoals voorvoegsel, achtervoegsel, wortel, uitgang' [1896; OED] en in het Frans de betekenis 'kleinste betekenisdragend element in de taal, waaronder ook wisselende klinkers die onderscheid aanduiden' [1921; TLF]. De tegenwoordig internationaal geldende betekenis 'kleinste element van een taal met betekenis of grammaticale waarde' werd geformuleerd door de Amerikaanse taalkundige Leonard Bloomfield (1887-1949) en is bekend geworden door zijn werk en dat van de Praagse structuralisten.
Fries: morfeem
146.   morfologie zn. 'leer van vorm en bouw'
categorie:
bedenker bekend, leenwoord
Nnl. morphologia "de leer van de vormen der natuurlijke ligchamen en hunne wording" [1832; Weiland], morphologie 'vormingsleer der organische lichamen' [1847; Kramers], 'vormleer, gedaanteleer' [1872; Van Dale], dierenmorphologie ... en ... plantenmorphologie [1937; WNT Aanv.], morphologie 'vormleer in de taalkunde' [1934; WNT Aanv.].
Internationaal wetenschappelijk neologisme, geïntroduceerd als Duits Morphologie 'vormleer' [1796; Pfeifer], en gevormd met het achtervoegsel -logie bij Grieks morphḗ 'vorm', waarvan de verdere herkomst onduidelijk is.
Het Duitse neologisme Morphologie wordt algemeen toegeschreven aan de Duitse schrijver en geleerde Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Hij gebruikte het woord als term voor de beschrijving van vormen en veranderingen in de natuur en de kunst; de term is overgenomen in de biologie, de geologie en de taalwetenschap.
Fries: morfology
147.   muzak zn. 'zachte achtergrondmuziek'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend, verkorting
Nnl. muzak 'achtergrondmuziek' in Muzak: werking, functies en invloeden [1981; Celis], 'onbestemde achtergrondmuziek in liften, lounges, restaurants, wachtkamers e.d.' in de muzak deint al bijna onopgemerkt voorbij [1982; Reinsma 1984].
Ontleend aan Amerikaans-Engels muzak 'achtergrondmuziek'. De merknaam Muzak is bedacht door George O. Squier (1863-1934), een hoge Amerikaanse militair bij de verbindingstroepen, die ook veel wetenschappelijk onderzoek deed op het gebied van elektriciteit en radio. In 1922 stichtte hij Wired Radio, een dienst die via geluidsbedrading muziek van grammofoonplaten overbracht naar werkplaatsen, om de arbeiders tot betere productie te stimuleren. In 1934 bedacht hij voor dit nog steeds bestaande bedrijf de naam Muzak, gevormd uit de eerste letters van music 'muziek', zie muziek, en de laatste letters van Kodak, een merknaam die hij zeer treffend vond. Kodak is bedacht door George Eastman in 1888 en door hem uitgelegd als een klanknabootsing van het geluid van de sluiter van een camera.
De merknaam Muzak werd al snel bij overdracht gebruikt voor de achtergrondmuziek zelf en daarna vooral voor het type muziek met zeer simpele arrangementen dat gebruikt wordt als muzikaal behang om productie te verhogen of winkelend publiek tot meer aankopen te stimuleren; het woord heeft inmiddels tamelijk negatieve connotaties.
Literatuur: Frieda Celis (1981), Muzak: werking, functies en invloeden van "wetenschappelijk" geprogrammeerde muziek in sociale organisaties, afstudeerscriptie Gent
Fries: muzak
148.   naijver zn. 'afgunst, jaloezie'
categorie:
geleed woord, bedenker bekend
Vnnl. nayver, naijver 'afgunst, jaloezie' in De naayver der jongelingen [1635; iWNT], ook naeryver 'id.' [1631; iWNT zenuw].
Gevormd uit na en ijver in de oude betekenis 'afgunst, jaloezie'. Het woord komt aanvankelijk vooral in de werken van P.C. Hooft voor en is dus wellicht door hem geïntroduceerd. Hierbij hoort ook het werkwoord naijveren 'zich inspannen om iets of iemand na te streven': vnnl. Naeyverende ... de grootdaedigheit des Koninx [1628; iWNT]. Het voorvoegsel na- drukt hier 'navolging' uit, zoals in nabootsen, napraten e.d.
Fries: -
149.   natrium zn. 'scheikundig element (Na)'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. natrium [1846; WNT wonderzout].
Ontleend aan Neolatijn natrium, in 1813 als naam voor het zuivere element geïntroduceerd door de Zweedse scheikundige Jöns Jacob Berzelius (1779-1848). Het is gevormd met het achtervoegsel -ium, zoals de meeste wetenschappelijke elementnamen, bij het in 1797 door de Duitse scheikundige Martin Heinrich Klaproth (1743-1817) voorgestelde woord natron 'minerale potas'. Natron was eerder een van de namen die Europese alchemisten gaven aan potas, een stof die werd verkregen door het logen en drogen van verbrand organisch materiaal en die bewaard werd in potten om hem droog te houden. Het woord natron is ontleend aan Arabisch naṭrūn 'potas, soda', zelf een leenwoord uit Grieks nítron 'id.', dat op zijn beurt via een Semitische taal teruggaat op Oudegyptisch nṭrj 'id.'.
Eerdere namen voor het zuivere element waren o.a. sodium (Sir Humphry Davy, 1807) en natronium (Ludwig Wilhelm Gilbert, 1809). Sodium werd de gewone naam voor 'natrium' in het Engels en is ontleend door het Frans en de andere Romaanse talen. Onder Duitse invloed is natrium de wetenschappelijke naam en de gewone naam in de meeste andere talen geworden. Voor het pas in de 18e eeuw wetenschappelijk erkende onderscheid tussen potas (kaliumcarbonaat, K2CO3) en soda (natriumcarbonaat, Na2CO3) zie kalium.
Fries: natrium
150.   neurose zn. 'aandoening aan het zenuwstelsel'
categorie:
leenwoord, bedenker bekend
Nnl. neurosis, neuroze 'zenuwziekte' [1863; Kramers], neurose [1887; WNT traumatisch].
Ontleend aan Neolatijn neurosis 'aandoening aan het zenuwstelsel' [1769; OED3], een door de Schotse arts William Cullen (1710-1790) geïntroduceerd neologisme, gevormd uit Grieks neũron 'spier, pees', verwant met Latijn nervus 'id.' (zie nerveus), en het Griekse achtervoegsel -ōsis voor namen van ziekten en aandoeningen.
De Griekse woordstam neuro- (voor klinker neur-) heeft in de talrijke wetenschappelijke neologismen die ermee gevormd zijn, altijd de betekenis 'zenuw', bijv. in neurologie 'zenuwleer', neurogenese 'ontwikkeling van het zenuwstelsel', neuralgie 'zenuwpijn'.
Fries: neuroaze

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven