1.   melasse zn. 'dikke stroop'
categorie:
leenwoord
Nnl. melasse 'dikke vloeistof die overblijft bij het winnen van suiker' [1704; Van der Sijs 2001], ook wel melassie, bijv. in de samenstelling melassievat 'vat voor suikerstroop' [1821; WNT roeien II], en molasse in veel molasse wordt uit Amerika aangebragt voor de rumfabrijken ... in Europa [1843; WNT rum], uiteindelijk alleen nog melasse, zoals in stroop, melasse en alle andere suikersappen [1862; WNT suiker I].
Ontleend via Frans mélasse 'stroop', eerder al mellaci 'id.' [1441; TLF] < middeleeuws Latijn mellacea 'dikke vloeistof bij suikerbereiding', een na de verspreiding van suikerriet ontstane betekenisuitbreiding van ouder mellaceum 'ingekookte wijn', letterlijk 'vloeistof die lijkt op honing'; dit woord is een afleiding met de uitgang -āceus 'lijkend op, met het uiterlijk van, -achtig', van Latijn mel (genitief mellis) 'honing', mogelijk verwant met het eerste lid in meeldauw.
De oude variant molasse is ontleend aan Engels molasses 'melasse', eerder al molassos 'id.' [1588; BDE], ouder melasus [1582; BDE], dat eveneens teruggaat op Laatlatijn mellaceum en waarin de -o- gebaseerd is op de Normandische uitspraak.
De Latijnse uitgang -āceus, mv. -āceae, wordt in de biologie gebruikt in namen van planten- en dierenfamilies en -orden, zoals Lilaceae 'lelieachtigen' en Cetacea 'walvisachtigen'.
Fries: melasse


  naar boven