1.   detecteren ww. 'opsporen, aantonen, achterhalen'
categorie:
leenwoord
Nnl. detecteeren 'achterhalen, isoleren' [1933; WNT Aanv.].
Ontleend aan Frans détecter 'opsporen' [1929; Rey], dat gebaseerd is op Engels detect [1447; OED] < Latijn dētēctus, verl.deelw. van dētegere 'ontdekken', gevormd uit het voorvoegsel dē- 'ont-, weg' (zie de-) en het werkwoord tegere 'dekken', zie tegel en dekken. Het is ook mogelijk dat detecteren evenals detectie en detector rechtstreeks ontleend is aan het Engels en naar analogie van talloze andere werkwoorden op -eren deze 'Franse' uitgang heeft gekregen. Zie ook detective.
detectie ww. 'het opsporen, aantonen'. Vnnl. detectie 'opsporing' [1634; WNT perpetreeren]. Ontleend aan Engels detection 'ontsluiering, ontdekking', eerder deteccyon [1472; OED], afleiding van het werkwoord detect. ◆ detector zn. 'toestel tot opsporing'. Nnl. detector [1867; WNT verklikker]. Ontleend aan Engels detector 'verklikker, toestel dat iets aantoont' [1833; OED], 'toestel voor opsporen, ontvangen, meten etc.' [1860; OED], afleiding van het werkwoord detect.


  naar boven