1.   bezetten ww. 'innemen'
categorie:
geleed woord
Mnl. besetten 'in bezit nemen van landen etc.' [1240; Bern.], besetten 'gewapenderhand in bezit nemen' [1285; CG II, Rijmb.], 'omsingelen' [1285; CG II, Rijmb.], 'vastleggen, vaststellen, bepalen' [1300-50; MNW], 'ordenen, regelen' [1300-25; MNW-R], 'beslagleggen' [1399-1415; MNW], 'vasthouden, arresteren' [1450-1500; MNW].
Afleiding met be- van het werkwoord zetten.
Os. bisettian; ohd. bisezzan (nhd. besetzen); ofri. bisetta 'omsingelen' (nfri. besette); oe. besettan (ne. beset 'aanvallen'); got. *bisatjan 'plaatsen, rondom aanbrengen, verschaffen'.
Oorspr. betekende het 'op een bepaalde plaats (gaan) zitten, waardoor die dan in beslag genomen was', zie bezitten. Het kwam ook voor als rechtsterm: men mocht zaken of personen bezetten, ofwel in beslagnemen, arresteren, vasthouden.
Fries: besette


  naar boven