1.   bezeren ww. 'pijn doen'
categorie:
geleed woord
Mnl. beseren 'pijn doen, benadelen' [1374; MNW] naast seren 'verwonden, kwetsen' [1386; MNW] en serigen 'verwonden, benadelen' [begin 15e eeuw; MNW].
Gevormd uit be- en het zn. seer 'smart, pijn, leed', zie zeer 1.
Os. sērian (mnd. beserigen 'verwonden, beschadigen'); ohd. sēren 'pijn aandoen, kwetsen', sēregōn 'bedroefd maken' (mhd. beseren 'verwonden'; nhd. unversehrt (bn.) 'zonder verwonding' bij het verouderde werkwoord versehren); ofri. (bi)sēra, sēria (nfri. (jin) besear(j)e '(zich) bezeren'); oe. sārian 'pijn doen, pijn of smart hebben', sārgian 'bedroefd maken, verwonden' (hierbij ook sārig 'treurig', zie sorry).
Fries: beseare, besearje


  naar boven