1.   bezadigd bn. 'bedaard'
categorie:
geleed woord
Vnnl. een besatighde beweging des ghemoedts 'een bedaarde, weloverwogen stemming, emotie' [1598; WNT], wijs en bezaadight 'wijs en bedaard' [1638; WNT].
Verl.deelw. van vnnl. besadigen 'tot kalmte brengen' [1641; WNT], besatigen (bezaticht 3e pers. ev. [1562; WNT]), mnl. besatigen 'beslag leggen' naast mnl. besaten 'besturen, bezetten, beslag leggen' (> vnnl. besaten 'stillen, tot bedaren brengen' [1510; MNHWS]). De vorm besatigen is een afleiding met be- van het Middelnederlandse werkwoord satigen 'kalmeren' [1439; MNW], dat samenhangt met het zn. mnl. sate 'zitting, woonplaats' [1348; MNW], 'ligplaats' [1462; MNHWS], 'ridderlijk verblijf; kasteel' (ook Fries sate). Hierbij ook het werkwoord saten 'plaatsen, bepalen, (een geschil) bijleggen, verzoenen, kalmeren' [1461; MNW].
Mnd. besadigen 'tot kalmte brengen', besaten 'tot rust, tot vrede brengen' < pgm. *saton-, *satian-.
Het woord is verwant met zitten. De -d-vorm is ontstaan onder invloed van de werkwoorden mnl. saden 'verzadigen, (iemand) aangenaam stemmen' [1450-1500; MNW] en vnnl. sadigen 'verzadigen' [1529; MNW], zie verzadigen, zat 1. De betekenisontwikkeling kan als volgt geweest zijn: van 'geplaatst, gezet' via 'bezet' en 'beschermd, tot rust gebracht' tot 'gekalmeerd'.
Fries: -


  naar boven