1.   lijken ww. 'overeenkomst hebben'
categorie:
geleed woord
Mnl. geliken '(ge)lijken' [1240; Bern.], ghelijct 'lijkt op' [1277; CG I], lijcken 'lijken op' [1470-90; MNW-R]; vnnl. Hy lijckt wel rijck [1591; Nieu Amstelredams Lied-boeck], Hy lijckt een sant 'hij lijkt een heilige' [1630; Van den Vondel 3, 298], wien lijckt dat 'op wie lijkt dat' [1640; Van den Vondel 4, 84].
Afleiding van het bn. gelijk 1. Volgens NEW stamt lijken uit Fries getinte dialecten, waarin het voorvoegsel ge- de neiging had om te verdwijnen. Het is echter opvallend dat ook in sommige andere dialecten het voorvoegsel is verdwenen; daarom wordt ook wel gedacht aan afleiding of invloed van het bn. en bijwoord lijk met dezelfde betekenis als gelijk; men verwacht dan weliswaar geen sterk werkwoord, maar het komt vaker voor dat zwakke werkwoorden sterk worden.
Het werkwoord werd oorspr. met de datief verbonden (zie bijv. de attestatie uit 1640), zoals nu nog Duits gleichen. Door wegval van de naamvalsuitgangen kon deze datief ook als nominatief worden opgevat en ging het werkwoord de betekenis van schijnen krijgen, zoals bijv. in de attestatie uit 1630. Zo kon het, verbonden met een bn., ook de functie van koppelwerkwoord krijgen, zoals uit de attestatie van 1591 blijkt. De oorspr. betekenis wordt nu meestal door een combinatie met het voorzetsel op uitgedrukt.
Literatuur: J. van den Vondel (1927-37), De werken (editie J.F.M. Sterck e.a.), Amsterdam, 10 delen; Nieu Amstelredams Lied-boeck (1591), Amsterdam, 123
Fries: lykje


  naar boven