1.   rommel zn. 'ordeloze verzameling voorwerpen'
categorie:
geleed woord, klankwoord
Onl. in de toenaam voor een 'luidruchtig persoon' van Reinbert Rombel [1180; Debrabandere 2003]; mnl. Sohier Rommel [1274; Debrabandere 2003], rommel 'prul' in wat staet hier dese oude rombole! 'wat staat die oude prul hier!' [1479-1517; MNW-P]; vnnl. rommel 'actieve persoon' [1599; Kil.]; nnl. rommel 'een hoop ordeloos liggende dingen, meestal van weinig waarde' in Een ordeloze rommel [1862; iWNT].
Wrsch. een afleiding van rommelen, een klanknabootsend werkwoord. De oorspr. betekenis van het zn. is dan ook 'dof geluid, lawaai o.i.d.', maar die is dan verouderd. De betekenis is wrsch. via 'een hoop rommelende dingen' in 'een hoop ongeordende dingen' overgegaan, maar duidelijke attestaties van deze overgangsbetekenis ontbreken. De vorm mnl. rombole geeft slechts een uitspraakvariant weer.
Fries: rommel


  naar boven