1.   melancholie zn. 'droefgeestigheid'
categorie:
leenwoord
Mnl. melancolie 'zwarte gal, zwartgalligheid' [1240; Bern.], het uerdriuet melancolie 'het verdrijft (het teveel aan) zwarte gal' [1287; VMNW], ook bij overdracht 'droefgeestigheid, zwaarmoedigheid' in dan sceedt van mi alle onvruchtelike melancolie ende die donkere nacht wort alse die dach verclaret 'dan verlaat alle vruchteloze melancholie mij en de donkere nacht wordt helder als de dag' [1340-60; MNW-P]; vnnl. dan de spelling melancholie in swaermoedicheyt, ende melancholie verdrijuen [1554; WNT zwaarmoedigheid].
Ontleend, al dan niet via Oudfrans melancolie 'zwarte gal' [1256; TLF], eerder ook al 'staat van diepe droefenis' [1176-81; TLF] (Nieuwfrans mélancolie), aan Laatlatijn melancholia, dat zelf ontleend is aan Grieks melankholíā 'droefheid, (teveel aan) zwarte gal', een samenstelling van mélās (genitief mélanos) 'zwart' en kholḗ 'gal', zie cholera. De spelling melancholie is een aanpassing aan het Grieks.
Grieks mélās 'zwart' < *mélans is wrsch. verwant met: Litouws mė́las, mė́lynas 'donkerblauw', Lets męlns 'zwart'; en misschien met Russisch malína 'framboos'; < pie. *mel(h2-) 'zwart, gekleurd' (IEW 720). Hierbij met rekkingstrap misschien ook pgm. *mēla- 'teken, vlek' (nhd. malen 'schilderen').
In de middeleeuwse geneeskunde was zwarte gal een van de vier lichaamssappen of vier humoren, zie humeur, waarvan de onderlinge verhouding iemands karakter bepaalden: wie een teveel aan zwarte gal had, was zwaarmoedig, zie zwartgallig. Zie ook temperament.
Fries: mankelikens


  naar boven