1.   malaise zn. 'gedrukte stemming; slapte in de economie'
categorie:
leenwoord
Nnl. mal-aise "ligchamelijk kwalijk bevinden; ongemak, ongelegenheid" [1847; Kramers], malaise 'gemelijkheid, landerigheid' [1864; Calisch], 'slapte in economie' in de heerschende malaise in den algemeenen handel [1878; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans malaise 'verstoorde sociaal-economische toestand' [1832; TLF], eerder al 'onaangenaam gevoel, gedrukte stemming' [1810; TLF], 'onaangename lichamelijke toestand' [1587; TLF], oorspr. 'ongemak' [1137; Rey], gevormd uit mal- 'slecht, niet-', ontwikkeld uit Latijn malus 'slecht, ongunstig', en aise 'welbehagen, rust' [12e eeuw; Rey]. Dit laatste woord heeft zich via een betekenis 'nabijheid, omgeving' ontwikkeld uit Latijn adiacens 'nabijliggend', teg.deelw. van adiacēre 'liggen bij, grenzen aan', gevormd uit ad- 'bij-' en iacēre 'liggen', afleiding van iacere 'werpen', zie jet.
De herkomst van Latijn malus 'slecht' is onduidelijk. Wellicht is het verwant met: Sanskrit malvá- 'gedachteloos, dwaas'; Avestisch mairya- 'onbetrouwbaar, bedrieglijk'; Litouws mẽlas 'leugen'; Armeens meł 'zonder'; en misschien ook met Grieks méleos 'vergeefs, nietig, ellendig' en Oudiers mell 'vernietiging' (Ernout/Meillet); bij een wortel pie. *mel- 'bedriegen' (IEW 719). Misschien is ook mal 1 verwant. Verwantschap met pgm. *smala- < pie. *smh1lo- 'klein', zie smal (Walde/Hofman) lijkt minder wrsch.
Fries: malêze


  naar boven