|
1. |
choqueren ww. 'aanstoot geven' categorie: leenwoord Mnl. die perden sockerden 'de paarden botsten tegen elkaar' [1300-50; MNW-R], si sockierden metten orssen 'zij stootten (opzettelijk) met de paarden tegen elkaar' [1350; MNW-R]; vnnl. ghezockeert (verl.deelw.) 'pijnlijk getroffen' [1643; WNT Aanv.], chocqueren 'stoten, aan-, omstoten' [1663; Meijer], gespot en gesjockeert (verl.deelw.) 'bespot en gekwetst' [1681; WNT Aanv.]; nnl. choqueeren "aanstoot geven, hinderen, tegen de borst stuiten" [1872; Dale]. Ontleend aan Frans choquer 'aanstoot geven' [voor 1621; Rey], eerder al chuquier 'stoten, duwen, slaan' [voor 1250; Rey] (een betekenis die nu in het Frans niet meer voorkomt), dat terug moet gaan op een Germaanse vorm; mogelijk is het ontleend aan Middel- of Vroegnieuwnederlands schokken 'stoten, duwen, een schok geven', zie schok 1, of Middelnederduits schocken 'schudden, trillen', die echter veel later geattesteerd zijn. Rey denkt eerder aan een algemener klanknabootsend woord. Fries: sjokkearje
|
naar boven
|