1.   sciencefiction zn. 'toekomstverhaal'
Nnl. science fiction 'toekomstverhaal' in het enige Nederlandse "Science Fiction" magazine [1949; ondertitel van tijdschrift Fantasie en wetenschap], 'technologisch hoogstandje dat nog niet echt bestaat' [1992; Koenen/Smits].
Ontleend aan Engels science fiction 'toekomstverhaal op basis van wetenschappelijke ontwikkelingen' [1927; Prucher 2007], samengesteld uit science 'exacte wetenschap' [1678; OED], eerder 'kennis verkregen door studie' [ca. 1300; OED] (via Oudfrans ontleend aan Latijn scientia 'kennis', een afleiding van scīre 'weten'; zie scheiden) en fiction 'verzonnen verhaal' [1599; OED], eerder 'wat bedacht is' [1398; OED], ontleend aan Latijn fictiō (genitief -ōnis) 'gevormd voorwerp', een afleiding van de stam van fingere 'vormen', zie fingeren.
In het Engels is de term science fiction eerder al eenmalig geattesteerd in de betekenis 'verhaal met een wetenschappelijke component' [1851; OED]. Daarna verschijnen in de huidige betekenis van science fiction de termen scientific fiction 'id.' [1876; BNW] en scientifiction [1916; BNW]. In 1927 werd science fiction door Hugo Gernsback (1884-1967) voor het eerst in de huidige betekenis gebruikt in het tijdschrift Science Wonder Stories.
De gebruikelijke afkorting voor dit genre is sf (of SF); daarnaast komen sporadisch afkortingswoorden voor als essef, scifi en varianten daarop.
Literatuur: J. Prucher (red., 2007), Brave New Words. The Oxford Dictionary of Science Fiction, Oxford
Fries: science fiction


  naar boven