1.   meteoor zn. 'lichtverschijnsel in het heelal'
categorie:
leenwoord
Vnnl. meteora 'verhevelingen' [1654; Meijer], meteoor 'lichtverschijnsel aan de hemel' in velerhande slach van gewemelte, Meteoren &c. 'velerlei wemelende sterren, meteoren, enz.' [1668; WNT Aanv. generatie], lumineuse meteoren 'lichtende meteoren' [1698; WNT zon].
Ontleend, via Frans meteore [1585; TLF], ouder metheores 'verschijnsel aan de hemel' [ca. 1270; TLF] (Nieuwfrans météore), aan het middeleeuws-Latijnse meteora (mv.), dat op zijn beurt is ontleend aan Grieks tà metéōra 'de verschijnselen aan de hemel', het meervoud van metéōron 'verschijnsel aan de hemel'. Dit woord betekent letterlijk 'iets wat zich in de hoogte bevindt of voordoet' en is de onzijdige vorm van het bn. metéōros 'aan de hemel, zich in de hoogte bevindend', een afleiding van metaírein 'verheven', gevormd uit meta- 'over, aan de andere zijde van', zie meta- en aírein 'omhoog brengen' dat van onbekende herkomst is.
Een meteoor of vallende ster is een lichtverschijnsel, veroorzaakt door verbranding in de dampkring van uit de ruimte afkomstige brokken steen; als een dergelijk brok steen de aarde bereikt, heet het een meteoriet, zie onder.
meteoriet 'uit de ruimte afkomstige brok steen'. Nnl. meteoriet 'steenbrok die op aarde is gevallen' [1865; WNT]. Ontleend aan Engels meteorite [1824; OED], wrsch. door de Amerikaanse natuurkundige en astronoom Denison Olmsted gevormd uit Engels meteor met de uitgang -ite, corresponderend met Latijn -ita (< Grieks -itēs), in het Nederlands -iet, dat in de geologie gebruikt wordt voor namen van gesteenten en ertsen, zoals ook in bauxiet.
Fries: meteoar


  naar boven