1.   middel zn. 'het middelste deel van het lichaam, taille; instrument'
categorie:
erfwoord
Onl. middil 'zich in het midden bevindend' in toponiemen, bijv. Mitilistenheim (met superlatiefsuffix) 'Middelstum (Groningen)' [751-800, kopie 9e eeuw; Gysseling 1960], Middelhem (plaats in Frans-Vlaanderen) [826, kopie 961; Gysseling 1960]; mnl. middel (bn.) 'zich in het midden bevindend' in jn middel somer 'in het midden van de zomer' [1269; VMNW], (zn.) 'het midden' in Jn die middele van hem 'in het midden van hen' [1285; VMNW], 'het middelste deel van het lichaam, taille' in Si was lanc, ter middelt smal (met paragogische -t) 'ze was lang en had een slanke taille' [1340-60; MNW-R], sonder middel 'zonder tussenkomst (van wie of wat dan ook)' [1354; MNW], bij middle Mier Vrouwen 'door bemiddeling van mijn Vrouwe (de hertogin)' [1460-80; MNW-R]; vnnl. middel 'instrument, hulpmiddel (ook in abstracte betekenis)' in door middel van een Weet-brief 'door middel van een gerechtelijke brief' [1517; iWNT weetbrief], middel om yet te doen, een middel van leven, by wat middel [alle 1573; Thes.].
Zelfstandig gebruik van het bn. middel 'zich in het midden bevindend'.
Bij het bn. middel horen: os. middil; ohd. mittil (nhd. mittel); ofri. middel (nfri. mil, mul 'taille', anders middel); oe. middel (ne. middle); met West-Germaanse geminatie voor -l- < pgm. *midla-, waaruit ook nog on. meðal (nzw. medel). Dit is een afleiding van *midja- 'zich in het midden bevindend', zie midden.
Het bn. middel 'zich in het midden bevindend' is verouderd, maar nog goed te herkennen in de vele afleidingen, zoals middelbaar, middelen (zie onder en de verwijzingen aldaar), middelmatig. Bovendien is het als voorvoegsel productief in samenstellingen met een zelfstandig naamwoord, zoals middeleeuwen, middelgebergte, middelpunt, middelvinger, Middelnederlands, of met een bijvoeglijk naamwoord, zoals middelgroot, middelhard, middelzwaar.
Het zn. middel is in de algemene betekenis 'het midden' ook verouderd.
middelen ww. 'het midden houden, het gemiddelde berekenen'. Mnl. middelen 'tot stand brengen, tot overeenstemming brengen' [1300-50; MNW], zie bemiddelen; vnnl. 'het gemiddelde van iets bepalen' [1646; iWNT], zie ook gemiddeld. Afleiding van middel.
Fries: mil, mul 'taille', anders middel


  naar boven