1.   medium zn. 'communicatiemiddel; persoon met paranormale vermogens'
categorie:
leenwoord
Vnnl. medium 'tussenstof' in dat wy lieden met het medium oft middel substantie verstaen, die dienende is om aen een te houden, oft om te dissolveren 'dat wij onder medium of middel de substantie verstaan die als tussenstof op oplosmiddel dient' [1558; Piemontois 1561, 125]; nnl. een doorschijnend medium [1831; WNT], 'persoon met paranormale vermogens' in een persoon, die zich als medium, d.i. als een middenpersoon tusschen die geestenwereld en de stoffelijke wereld, beschouwt [1873; WNT], medium 'communicatiemiddel' in het medium ... voor de verbreiding van nieuwe denkbeelden [1875; WNT Aanv. medium], 'massacommunicatiemiddel' in reclamemedia [zoals] circulaires, reclame door de radio, advertenties in de kranten ... [1939; Vaderland], omdat televisie een gloednieuw medium is [1951; WNT Aanv. medium], dagbladen ... tijdschriften ... nieuwsbladen ... de provinciale verspreiding van deze media [1952; Picarta], massamedia [1963; WNT Aanv. kwaliteit].
Ontleend aan Latijn medium 'het midden, wat algemeen is', zie midden. De betekenis 'tussenstof, middel om iets over te brengen' bestaat in het Engels en Frans al sedert de 16e eeuw [OED, TLF] en in het Duits sedert de 17e eeuw [Kluge]. De Zweedse filosoof en mysticus Emanuel Swedenborg (1688-1772) gebruikte het woord voor het eerst voor iemand die boodschappen van overledenen overbrengt. Het gebruik van het meervoud media in de betekenis 'communicatiemiddelen' is overgenomen uit het Engels, waar deze betekenis in 1886 verschijnt (BDE); in de Amerikaanse reclamewereld werd later de term mass media 'massacommunicatiemiddelen' bedacht [1923; BDE].
Fries: media


  naar boven