1.   medicijn zn. 'geneesmiddel'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Mnl. medicine 'geneesmiddel' in remedie ende medicine [1265-70; VMNW], 'geneeskunde' in wiltu oec leren medicine [1290; VMNW], dan ook de spelling medicyn, medicijn in een wort dire jonst es medicijn 'een woord van jouw genegenheid is een geneesmiddel, troost' [1350-1400; MNW-R]; vnnl. medecine, medicyn 'geneesmiddel' in doe began die medecine te werken [ca. 1520; WNT], het mv. medicinen ook in de betekenis 'geneeskunst' in meestere in medicinen 'afgestudeerde in de geneeskunst' [ca. 1520; WNT].
Ontleend, wrsch. zowel via Oudfrans medecine 'geneeskunde' [1314; TLF], eerder al medicine 'geneesmiddel' [1121-34; TLF] (Nieuwfrans médecine 'geneeskunde'), als rechtstreeks aan Latijn medicīna 'geneesmiddel, geneeskunst', verkorting van ars medicīna 'geneeskunst', waarin medicīna een afleiding is van het bn. en zn. medicus, resp. 'geneeskundig, helend' en 'geneesheer', van het ww. medērī 'helen, genezen', oorspr. 'de beste handelwijze kennen voor', verwant met meten.
Hetzelfde woord komt ook voor in de betekenis 'geneesheer': mnl. gelijc enen ongheleerden medicijn 'zoals een geneesheer die niet gestudeerd heeft' [1374; MNW-R]; vnnl. medecyn [1540; Stall. II]. In deze betekenis is het woord ontleend aan Frans médecin 'geneesheer, arts'.
Voor de betekenis 'geneesmiddel' is in het BN het woord medicament gebruikelijker dan medicijn.
Fries: medisyn


  naar boven