451.   mede 1
categorie:
erfwoord
Zie: mee
452.   mede 2 zn. 'honingwijn'
categorie:
erfwoord
Mnl. mede 'honingwijn' [1253; VMNW].
Mnd. mede; ohd. metu (nhd. Met); ofri. mede (nfri. mea); oe. medu (ne. mead); on. mjöðr (nzw. mjöd); alle 'mede', < pgm. *medu-.
Verwant met: Grieks méthu 'wijn'; Sanskrit mádhu 'honing, mede, zoete drank'; Avestisch maðu 'bessenwijn'; Litouws medùs 'honing'; Oudkerkslavisch medŭ 'honing' (Russisch mëd); Oudiers mid 'mede', Welsh medd 'id.'; Tochaars B mit 'honing'; < pie. *medh-u- 'honing, honingwijn' (IEW 707). Het is niet verwant met het eveneens in diverse Indo-Europese talen overgeleverde woord voor 'honing' uit pie. *melit, waarvoor zie meeldauw.
Fries: mea, miede
453.   mee bw. 'eveneens, in dezelfde richting'
categorie:
erfwoord
Onl. mithi 'mee, eveneens' in thar sint ouch mithe uirtuosi et misericordes 'daarbij zijn ook deugdzamen en barmhartigen' [ca. 1100; Will.]; mnl. newillen wise el niewerincs mede laden 'willen we ze nergens anders mee belasten' [1236; VMNW], mede uaren 'meegaan' [1253; VMNW medevaren]. Daarnaast ook in samenstellingen: onl. mithiwist 'aanwezigheid' (met wist als afleiding van wesan 'wezen, zijn') [ca. 1100; Will.]; mnl. mede porter 'medeburger' [1287; VMNW], mee in waren dapostelen me tuwen grave? 'waren de apostelen mee(gegaan) naar uw graf?' [14e eeuw; MNW].
Ontstaan uit ouder mede door wegval van intervocalische -d-. Zie ook met.
Os. mid, midi (mnd. mit, met); ohd. mit, miti (nhd. mit); ofri. mith, mithi (nfri. mei); oe. mid (me. mid, ne. wrsch. nog in de samenstelling midwife 'vroedvrouw, verloskundige'); on. með, meðr (nzw. med); got. miþ; alle 'met', < pgm. *meda, *meþa, *medi, *meþi.
Verwant met: Grieks méta 'met, tussen, na' (zie meta-); Sanskrit smát 'samen met'; Avestisch maṭ 'met'; < pie. *met(h2)- (IEW 702).
Als bijwoord is de gewone vorm in het hedendaags Nederlands mee. In formeel taalgebruik komt mede nog zelfstandig voor in de betekenis 'ook': mede dankzij uw medewerking, en in de samenstelling alsmede 'evenals, en ook'. In combinatie met werkwoorden is mee- de gewone vorm, zoals in meegaan, meeleven, meelopen, meewerken, maar medeondertekenen. Bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden is daarentegen mede- gebruikelijker: medeaansprakelijk, medebepalend, medewerker, medemens, mededinging, mededogen; behalve bij die woorden waarbij de relatie met een werkwoord nog duidelijk voelbaar is: meegaand, meeprater, meelevendheid 'sympathie' (naast (het) medeleven 'id.'). Een geïsoleerd geval is metgezel, dat in het mnl. medegheselle luidde.
Fries: mei
454.   meel zn. 'gemalen graan'
categorie:
erfwoord
Mnl. mele 'gemalen graan, meel' [1240; Bern.], meel.
Os. melo; ohd. melo (nhd. Mehl); ofri. mele (nfri. moal); oe. melu (ne. meal); on. mjöl (nzw. mjöl); < pgm. *melwa- 'meel', afleiding met ablaut van de wortel van malen.
Verwant met: Oudkerkslavisch melvo 'graan dat gemalen moet worden'; Albanees miell 'meel'.
Als de zemelen zijn verwijderd, spreekt men meestal van bloem 2.
Fries: moal
455.   meer 1 zn. 'grote zoetwaterplas'
categorie:
erfwoord
Onl. meri 'waterbekken' in de plaatsnaam Aelmere 'binnenzee op de plaats van het huidige IJsselmeer', letterlijk 'aalmeer' [755-768, kopie 9e eeuw; Künzel]; mnl. meere 'meer' [1240; Bern.], 'zee' in dat mere van surie 'de Zee van Syrië' [1287; VMNW]; vnnl. een groote ... heyr-vaert over 't meyr 'een grote krijgstocht over de zee' [1560; WNT].
Os. meri (mnd. mēr); ohd. meri (nhd. Meer); oe. mere (ne. mere); ofri. mere (nfri. mar); on. marr (nzw. dial. mar); got. in de samenstelling marisaiws; alle 'meer, zee', < pgm. *mari-.
Verwant met: Latijn mare 'zee'; Oudiers muir, Welsh, Cornisch en Bretons mor; Litouws mãrios; Oudkerkslavisch morje (Russisch móre); < pie. *mor-i- 'zee' (IEW 748). Het woord lijkt ook in oude riviernamen als Morava, Marica, Marisos voor te komen, wat erop kan wijzen dat het een voor-Indo-Europees woord is. Dat zou ook verklaren waarom *mori- en *mari- naast elkaar voorkomen.
In de Oudgermaanse talen betekende het woord niet alleen 'zee' zoals in de andere Indo-Europese talen, maar ook 'binnenzee, grote zoetwaterplas'. In het Nederlands en het Engels (in dichterlijke taal) heeft deze laatstgenoemde betekenis de oorspronkelijke vervangen; het normale Engelse woord is lake.
Fries: mar
456.   meer 2 bw. 'in hogere mate'; telw. 'een grotere hoeveelheid'
categorie:
erfwoord
Onl. mēr (bw.) 'in hogere mate' in so willon ich theste meer bitherue skiinan 'dan wil ik des te flinker schijnen', tho begunda min salfwerz meer ande meer ze stinchene 'toen begon mijn zalfkruid meer en meer te geuren' [beide ca. 1100; Will.], (telw. met genitief) 'een grotere hoeveelheid' in also is therro meer 'zo ook is (het aantal) van degenen groter' [ca. 1100; Will.], (bw.) 'vaker' in niemer mer 'nooit meer' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. meer, naast klankwettig mee, bijv. in si het ene waruen ter mand. si het me of min 'hetzij één keer per maand, hetzij vaker of minder vaak' [1236; VMNW].
Daarnaast stond het bn. onl. mēr(r)o 'groter', zelfstandig gebruikt in merra (accusatief mv.) 'meerderen' [10e eeuw; W.Ps.], er sie merre werthent 'voordat ze groter worden' [ca. 1100; Will.]; mnl. me(e)re, meerre (voor de dubbele -rr- zie onder).
Os. mēr (mnd. mēr(e), , ); ohd. , mēr; ofri. mār, mēr, , ; oe. , ; on. meir; got. mais; < pgm. *maiz. Daarnaast staat het bn. pgm. *maiza- 'groter', waaruit: onl. mēro (mnl. mere); os. mēro; ohd. mēro (nhd. mehr); ofri. māra; oe. māra, mǣra; on. meiri; got. maiza. Dit bn. diende als comparatief bij het bn. *mekila- 'groot' (zie mega-). Hierbij ontstonden door aanhechting van een nieuw comparatiefsuffix de vormen: onl. mērro (mnl. meerre); mnd. merere; ohd. mēriro (nhd. mehrere). Zie ook meest.
Zeker verwante woorden met een vergelijkbare betekenis buiten het Germaans ontbreken. Voor pgm. *maiz- reconstrueert men pie. *meh2is of *moh1is. Traditioneel vergelijkt men dan meestal Oskisch mais, maar dat kan ook net als Latijn maius teruggaan op de wortel pie. *maǵ- (bij *meǵh2-), waarvoor zie mega-. Wrsch. hoort pgm. *maiz- bij een wortel pie. *meh1- 'groot', met verwante woorden in o.a. het Keltisch en het Grieks, en waarvoor zie mare.
De bijvoeglijke comparatief mnl. meerre 'groter', waaruit later met epenthetische -d- meerdere, is verouderd, behalve in de uitdrukking tot meerdere eer en glorie en in de zelfstandig gebruikte betekenis (iemands) meerderen 'personen van hogere rang' en in de afleiding meerderheid 'grootste groep'. Het gebruik van meerdere in de betekenis 'verscheidene, meer dan één', zoals in Buitendien waren meerdere regimenten in openlijken opstand [1859; iWNT], ontstond in navolging van Duits mehrere 'id.' (WNT).
Fries: mear
457.   meest bw. 'in de hoogste mate'; bn. 'de grootste hoeveelheid uitmakende, het talrijkst'
categorie:
erfwoord
Mnl. Den genen die meest heilech es 'degene die het heiligst is' [1265-70; VMNW], der fauten dine meest uersuarden 'de gebreken die hem het meest hinderden' [1265-70; VMNW]. Daarnaast staat het bn.: onl. meist 'grootst' in van misdadin (lees misdadi) meistero (datief ev.) 'van de grootste misdaad' [10e eeuw; W.Ps.]; mnl. meest 'grootst' in cete es alre vissce meest 'de walvis is van alle vissen het grootst' [1276-1300; VMNW], 'talrijkst' in mar in italien es hi meest 'maar in Italië is hij (het vuurvliegje) het talrijkst' [1287; VMNW], dat meeste deel van den lieden 'het grootste deel van de mensen, de meeste mensen' [1322; MNW], By den meesten gevolge 'met de meeste stemmen' [1387; MNW].
Os. mēst; ohd. meist (nhd. meist); ofri. māst (nfri. meast); oe. mæst, māst (ne. most); on. mestr (nzw. mest); got. maists; < pgm. *maista-, de overtreffende trap bij het bn. *mekila- 'groot' (zie mega-), afgeleid van dezelfde wortel als die van meer 2.
Fries: meast
458.   melde zn. 'kruidachtige plant (geslacht Atriplex)'
categorie:
erfwoord
Mnl. melde 'melde' [1240; Bern.], Atriplex ... dits ... een cruut ende heyt melde '... dat is een kruid dat melde heet' [14e eeuw; MNW].
Os. maldia; ohd. melda (nhd. Melde); oe. melde; ozw. maalle (nzw. molla), mæld; < pgm. *maldiō- 'melde'.
Mogelijk bij dezelfde wortel pie. *meH- als meel, vanwege de met wit stof bedekte bladeren. Hiervoor pleit bijv. nzw. mjölgräs, letterlijk 'meelgras' voor dezelfde plant.
Fries: melt
459.   melden ww. 'bekendmaken'
categorie:
erfwoord
Mnl. melden 'verraden, aangeven' [1240; Bern.], 'aankondigen, bekendmaken' in die bloemen openbare Melden ons den tijt 'de bloemen vertellen ons duidelijk dat het (lente)tijd is' [1340-60; MNW-R].
Os. meldon (mnd. melden, ontleend als nde. melde); ohd. meldēn, meldōn (nhd. melden); ofri. in de samenstelling urmeldia 'vermelden'; oe. meldian; alle 'verraden, bekendmaken e.d.', < pgm. *meldōn-, *meldēn-. Afleiding van het zn. pgm. *meldō- 'aangifte, verraad', waaruit: ohd. melda 'aanklacht, verraad' en oe. meld 'bekendmaking'.
Verwant met: Litouws maldà 'gebed', maldýti 'smeken', melsti 'verzoeken, bidden', Oudpruisisch maddla 'verzoek, gebed'; Proto-Slavisch *modliti 'verzoeken, bidden' (Oudkerkslavisch moliti, Russisch molít', Servisch en Kroatisch mòliti, Tsjechisch mod-it); Hittitisch māld- 'reciteren, beloven'; < pie. *meldh-, moldh- 'plechtig spreken, verkondigen' (LIV 432).
Fries: melde
460.   melk zn. 'vloeistof uit de zoogklieren'
categorie:
erfwoord
Onl. miluk 'melk' in honigh ande miloch [ca. 1100; Will.]; mnl. melc [1240; Bern.], ook 'zaadvocht, hom' in melc dat ontfaet soe inden mont 'zaadvocht, dat ontvangt zij (een vrouwtjeskarper) in de mond' [1287; VMNW].
Os. miluk (mnd. melk); ohd. miluh (nhd. Milch); ofri. melok (nfri. molke o.i.v. ofri. molken 'kaasmelk', zie onder); oe. meol(u)c, milc (ne. milk); on. mjolk (nzw. mjölk); got. miluks; alle 'melk'; < pgm. *meluk-. Daarnaast staat het sterke werkwoord *melkan- 'melken', waaruit: mnl. melken (zie onder); ohd. melchan (nhd. melken); ofri. melka (nfri. melke, meltse); oe. melcan (ne. milk). Hierbij hoort ook een West-Germaanse afleiding *mulk-nō- 'product van het gemolkene', waaruit met betekenissen als 'kaasmelk, wei e.d.': mnl. molken, mulken (vnnl. molken); os. molken (mnd. molken); mhd. molchen, molken (nhd. Molke(n)); ofri. molken (nfri. molke); oe. molcen.
De -u- in het zn. *meluk- is opvallend en de verklaring ervan omstreden. Mogelijk is er sprake geweest van één paradigma waarin naast pgm. *melk- de nultrap *mluk- voorkwam, waarna door analogiewerking één versmolten stam *meluk- ontstond; maar *mluk- in plaats van het verwachte *mulk- is daarmee niet verklaard. Mogelijk ontstond de -u- als svarabhaktivocaal in de medeklinkercluster van de nominatief *melks. Door de pgm. -l- werd deze donker gekleurd.
Het werkwoord pgm. *melkan- is in elk geval verwant met: Latijn mulgēre (zie emulsie); Grieks amélgein; Litouws mélžti; Sloveens mlésti (< *melzti); Middeliers bligim (< *mligim); Albanees mjel, alle 'melken'. En daarnaast met de zn.: Russisch molózivo 'biest' (< *melzivo); Middeliers melg; Welsh blith; Tochaars A malke en Tochaars B malkwer; alle 'melk en/of moedermelk'. Alle bij de wortel *h2melǵ- 'melken' (LIV 279). Van Oudkerkslavisch mlěko 'melk' (Russisch molokó) wordt wel aangenomen dat het is ontleend aan het Germaans, aangezien de Slavische -k- anders niet uit pie. *-ǵ- verklaard kan worden. Dit is echter onzeker, omdat er ook andere verklaringen voor bestaan, die aanknopen bij andere Slavische woorden of behelzen dat het om een Grieks leenwoord gaat.
Verwantschap met Latijn lac 'melk' en Grieks gala 'id.' is in elk geval zeer onwaarschijnlijk. Evenmin wrsch. is de soms genoemde verwantschap met Grieks omorgnúnai 'afvegen', Sanskrit mrjáti 'veegt af, wrijft af' < pie. *h2merǵ- 'afstrijken, afvegen' (LIV 280).
De bijzondere betekenis 'melkachtig zaadvocht' is al heel oud, getuige het voorkomen hiervan niet alleen in andere Germaanse talen, maar ook in het Latijn, Baltisch en Slavisch.
melken ww. 'van melk ontlasten, melk doen geven'. Mnl. milken 'melken' [1240; Bern.], melken ook 'melk geven, zich van melk ontlasten' in dat .1. wijf melke in siin oge met haren borsten 'dat een vrouw melk uit haar borsten in zijn ogen laat komen' [1351; MNW-P]. Sterk werkwoord bij de wortel van melk. ◆ melktand 'tand van het eerste, te wisselen gebit'. Nnl. melktanden [1701; Marin]. Wrsch. een leenvertaling van Frans dent de lait. De benaming heeft als grond dat de eerste tanden beginnen door te komen terwijl het kind nog wordt gezoogd. ◆ melkweg zn. 'lichtende band van sterren aan de hemel'. Vnnl. melkwegh [1634; iWNT wolk]. Leenvertaling van Latijn via lactea. Vermoedelijk zo genoemd omdat dit deel van de hemel zo dicht met sterren is bezaaid dat het lijkt alsof daarover melk is uitgegoten.
Literatuur: O. Szemerényi (1958), 'Greek gála and the Indo-European term for "milk"', in Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung 75, 170-190; W. Griepentrog (1995), Die Wurzelnomina des Germanischen und ihre Vorgeschichte, Innsbruck; M. Kümmel (2004), 'Ungeklärtes *u neben Liquida in germanischen Nomina', in: A. Hyllested (red.), Per aspera ad asteriscos, Innsbruck, 291-303
Fries: molke ◆ melke ◆ molktosk ◆ molkwei

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven