2121.   lammetjespap
categorie:
geleed woord
Zie: lam 1
2122.   lamstraal
categorie:
geleed woord
Zie: lam 2
2123.   landbouw zn. 'akkerbouw, veldarbeid'
categorie:
geleed woord
Vnnl. landbou [1631; WNT toedoen I], gheen nootzaeckelicker ambacht, als de landbouw [1657; WNT].
Afleiding van het oudere zn. landbouwer 'boer, landman' < mnl. lantbouwer [1514; MNW], dat is afgeleid met het achtervoegsel -er (zie -aar) van land en het werkwoord bouwen in de Middelnederlandse betekenis 'bewerken van het land'.
Ouder zijn de synoniemen lantbouwinghe [ca. 1465; MNW] en landtbouwerye [1602; WNT].
Fries: lânbou ◆ -
2124.   landen
categorie:
geleed woord
Zie: land
2125.   landouw zn. 'vruchtbare streek'
categorie:
geleed woord
Onl. *lantōi in de plaatsnaam lantohi 'plaats in of bij Texel (Noord-Holland)' [850-900, kopie 1150-58; Künzel]; mnl. landouwe 'natte streek, landschap met water' [ca. 1440; MNW]; vnnl. landouwe 'streek; weideland' [1599; Kil.].
Samenstelling van land en mnl. ouwe 'beemd, met water doorsneden land', een erfwoord dat al voorkomt als onl. ōi, verbogen vormen owe, in in pago Hisloae 'in de streek van de beemd der IJssel (Gelderland)', met Latijnse naamvalsuitgang en als eerste lid de riviernaam Isla 'IJssel', en in pago Hisloi [794 resp. 797, kopie 10e eeuw; Künzel]. In het Middelnederlands werd de nominatief aangepast aan de verbogen vormen. De oorspr. nominatief is bewaard gebleven in het eerste lid van ooibos en in toponiemen als Ooi (Gelderland) en Ooien (Noord-Brabant).
Bij onl. ōi: mnd. ouwe, ō, ōge 'waterloop, eiland, vochtig weideland'; ohd. ouwa (nhd. Au(e)); ofri. ei(-land, -lond) 'eiland'; oe. īeg, īg; on. ey 'eiland' (nzw. ö); < pgm. *awjō- < *agwjō- 'bij water behorend land', een j-afleiding met grammatische wisseling van pgm. *ahwō-, waaruit a, en zie ook eiland.
Fries: lânsdou(we)
2126.   langs
categorie:
geleed woord
Zie: lang
2127.   langwerpig bn. 'lang van vorm'
categorie:
geleed woord
Mnl. langwerpelt, lancwarpelt, 'lang van vorm' in dat scarp daerof was lancwarpelt ront 'de punt daarvan was langwerpig en afgerond' [ca. 1450; MNW], die tonghe is ... dun en langwerpelt 'de tong is dun en langwerpig', so ist hert ... langwerpelt ende ront 'aldus is het hart langwerpig rond' [beide 1485; MNW]; vnnl. lanckworpich 'rechthoekig maar niet vierkant' [1585; Stevin], ook nog de vormen langwerpt [1600; WNT] en langworpt [1629; WNT], dan langwerpig [1643; WNT].
Afgeleid met -ig van lang en de stam van werpen. Dit achtervoegsel kwam in de plaats van de niet meer begrepen uitgang van het oudere woord langwerpelt.
Mnd. lankworpel; me. longe warpid 'langwerpig rond'.
Verdere etymologie onduidelijk. De uitgang -elt doet denken aan die van een verl.deelw. van *werpelen, waarvan echter geen attestaties bekend zijn. Het semantische verband met werpen is eveneens onduidelijk, want ook Middelnederlands werpen 'gooien' heeft geen betekenis of betekenisnuance die men duidelijk met langwerpelt in verband kan brengen. Een betekeniselement van mnl. langwerpelt en vnnl. langwerpig is naast langgerektheid vaak ook rondheid, iets wat ook geldt voor het Middelengelse equivalent longe warpid, dat daarom kan worden verklaard uit de onovergankelijke betekenis 'krommen' van Middelengels warpen (Nieuwengels warp). Dat zo'n betekenis bij werpen geheel ontbreekt, is volgens Logeman (1925) geen bezwaar tegen de etymologie langwerpig = "lang-rondig".
Van Lessen (1928) gaat niet uit van het werkwoord werpen, maar van het Middelnederlandse zn. werp(e) (ook o.a. Middelnederduits en Middelengels warp) 'schering', waarbij langwerpig dus oorspr. 'met een lange schering', dus 'langer dan breed' heeft betekend. Er is echter geen enkel voorbeeld bekend van een toepassing van langwerpelt op weefsels (FvWS) en ook de uitgang -elt, Middelnederduits -el, blijft dan volstrekt onverklaard. Verband met mnl. werpel 'dobbelsteen' (MNW) is af te wijzen op grond van het betekeniselement 'rondheid' van langwerpelt.
Verband met ohd. hwerbal 'rond' (zie wervel) (MNW) is om fonologische en morfologische redenen onaannemelijk.
Literatuur: S. Stevin (1585), Dialectike ofte Bewysconst, Antwerpen, 152; H. Logeman (1925), 'The semasiology of some verbs of motion and the etymology of Dutch langwerpig', in: LB 17, 1-16 en 45-64; J.H. van Lessen (1928), Samengestelde Naamwoorden in het Nederlandsch, Groningen/Den Haag, 143-146
Fries: langwerpich, naast langwizich
2128.   langzaam bn. 'traag, niet snel'
categorie:
geleed woord, leenbetekenis
Mnl. lancsame 'langdurig' in wel lancsame ende wel met staden 'zeer langdurig en stapsgewijs' [1265-70; CG II], daarnaast lansem, lancsem, lanzem in guot dat lanshem tuo kuompt 'bezit dat langdurig binnenkomt' [1270-90; CG II], 'traag' in datmen wel ete ende leckerlike ende lansem 'dat men goed eet, langzaam om er alles van te genieten' [1437; MNW-P]; vnnl. te haestelick of te lansem 'te snel of te traag' [1500-50; MNW hort], langhsaem, lantsaem 'traag' [1599; Kil.], vanaf de 17e eeuw vrijwel uitsluitend nog langzaam.
Afleiding van lang met het achtervoegsel -zaam 'van die aard, op die wijze'. De oorspr. betekenis van mnl. lancsame is 'langdurig'. De jongere betekenis 'traag' is niet inheems, maar wrsch. ontleend onder invloed van de Duitse mystieke geschriften (Van Wijk 1909), aan Middelhoogduits lancseim 'traag'. Hierop wijzen ook de in het oostelijk Middelnederlands nog voorkomende nevenvormen met in de tweede lettergreep een -e- of andere van /ā/ afwijkende klinker; zulke varianten komen bij andere Nederlandse woorden met -zaam niet voor. De oude betekenis 'langdurig' werd uiteindelijk verdrongen door de nieuwe.
Os. langsam 'langdurig'; ohd. lancsam 'langdurig'; oe. (ablautend) langsum 'langdurig' (ne. vero. longsome); < pgm. *lang-sama/-suma-. Een vorming als ohd. langseimi (mhd. lancseim) komt in de andere Germaanse talen niet voor. Het is gevormd uit hetzelfde bn. lang en een onzeker tweede lid, dat misschien hoort bij zeem 2 'honing' (ohd. seim). Met zou dan aan 'langzaam vloeiend' moeten denken (Pfeifer): zo betekent Duits sämig 'smeuïg'. Misschien is ohd. langseimi echter te verbinden met mhd. seine 'langzaam, traag', zie zaniken. Het woord is nu verouderd: nhd. langsam heeft de betekenis van mhd. langseim overgenomen.
In het Nederlands kan de huidige vorm langzaam een continue voortzetting zijn van de oorspr. vorm mnl. lancsame, die dan heeft voortbestaan naast verzwakte vormen zoals lansem. Maar misschien is niet alleen de huidige betekenis (15e eeuw), maar later (pas bij Kiliaan) ook de vorm ontleend aan het Duits.
Literatuur: N. van Wijk (1909), 'Langzaam', in: TNTL 28, 275-276
Fries: langsum (ongebruikelijk)
2129.   lankmoedig bn. 'geduldig, volhardend'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Mnl. eerst in de afleiding lancmoedicheit 'volharding' [1340-60; MNW-P], dan die minne is ... lancmoedich 'de liefde is volhardend' [1430-50; MNW-P], dat lancmoedighe verbeiden 'het geduldige wachten' [ca. 1450; MNW].
Gevormd met het achtervoegsel -ig uit mnl. lanc 'lang' (zie lang) en moed, als leenvertaling van christelijk Latijn longanimus 'geduldig, volhardend', gevormd uit longus 'lang' en animus 'geest, gemoed', en zelf weer een leenvertaling van Grieks makróthūmos 'lankmoedig', gevormd uit makrós 'lang, groot', zie macro-, en thūmós 'geest, gemoed', zie ook dons.
Mnd. lankmodich; ohd. lancmuotig (nhd. langmütig); got. laggamodei 'lankmoedigheid'.
Fries: langmoedich
2130.   lanterfant
categorie:
geleed woord
Zie: lanterfanten

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven