1.   beurt zn. 'geregelde volgorde'
categorie:
geleed woord
Mnl. boerte 'beurt' [1445-55; MNW boort], Noord-Nederlandse vorm naast de Zuid-Nederlandse met ghe-: ghebuerte 'beurt' [ca. 1440; MNW geboorte], by gheboerten 'om beurten' [1470; MNW geboorte]; vnnl. burgeren die hoor buert is die poort te bewaeren 'burgers wier beurt het is de poort te bewaken' [1523-44; MNW poorthuus].
Gebeurt is een afleiding met het achtervoegsel -te van het werkwoord gebeuren, waar het ook in betekenis bij aansluit; beurt is afgeleid van het kortere beuren in de betekenis 'gebeuren'.
Mnd. gebörte, gebörede 'verplichting, betamelijkheid, het verschuldigde'; ohd. giburida 'gebeurtenis, lot'; nfri. bar, beurt 'beurt'; oe. gebyrd 'lot'. De grondbetekenis zal 'lot' geweest zijn, en daarvan afgeleid 'loop der omstandigheden' en 'zoals het gaat' > 'zoals het moet gaan of behoort te gaan' > 'betamelijkheid'.
Uit een beurt geven 'schoonmaken' en iemand een beurt geven 'iemand onder handen nemen' is de betekenis 'copuleren' [1972; Heestermans 1980] ontstaan.
beurtrol zn. (BN) 'toerbeurt'. Nnl. beurtrol 'id.' [voor 1960; Paardekooper]. Leenvertaling van Frans á tour de rôle 'om beurten, bij toerbeurt', zie rol. ◆ beurtschipper zn. 'schipper die, bij beurten varend, een geregelde dienst onderhoudt'. Vnnl. beurtschipper 'id.' [1681; WNT]. Gevormd uit beurt en schipper. Duits Börtmann 'beurtschipper' en Börtschiff 'beurtschip' zijn vrij jonge vormen, die wrsch. aan het Nederlands ontleend zijn.
Literatuur: F. Kluge (1911) Seemannssprache, Halle a.d. Saale, 131-132; P. Paardekooper (1984) ABN-gids, Antwerpen/Weesp
Fries: bar, beurt◆ - ◆beurtskipper


  naar boven