1.   beurs 1 zn. 'geldbuidel'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal
Mnl. burse 'geldbuidel' [1240; Bern.], buerse 'id.' [1291; CG I, 1519], borse 'id.' [1292; CG I, 1833], boerse 'id.' [1300; CG I, 2769], borse 'geheime bergplaats' [ca. 1330; MNW], 'balzak' [1351; MNW].
Wrsch. via Oudfrans bourse '(geld)buidel, leren zak' [begin 13e eeuw; Rey], ouder borse [ca. 1150; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn bursa 'leren zak, buidel' [ca. 750; Rey] < Laatlatijn byrsa, bursa 'leder' [eind 4e eeuw] < Grieks búrsa '(afgestroopte) huid, leder, trommel(vel)'.
Os. bursa (mnd. burse, borse, börse 'geldbuidel, kas'); ohd. burissa 'zakje, beurs' (mhd. burse; nhd. (< ndl.) Börse); nfri. beurs.
Het Griekse woord is van onduidelijke herkomst; het is waarschijnlijk een substraatwoord.
In het Middelnederlands betekende beurs ook 'zaadhuis', 'balzak', 'geheime bergplaats' enz.; zie beurs 2.
Literatuur: M. Philippa (1992) 'Beurs', in OT 61, 49
Fries: beurs


  naar boven