1.   soep zn. 'vloeibare kost'
categorie:
leenwoord
Nnl. eerst Eet nou soupe 'eet nu soep' [1706; WNT kok I], dan dagelyks vleisch en soep te eeten [1734; WNT overhouden].
Ontleend aan Frans soupe 'met brood of andere vast voedsel verdikte bouillon' [ca. 1310-40; Rey], eerder al soppe 'met bouillon of ander warm vocht besprenkelde snee brood' [midden 12e eeuw; Rey], dat via Laatlatijn suppa 'id.' [ca. 500; Rey] is ontleend aan West-Germaans *suppa, zie sop.
Fries: sop


  naar boven