1.   navrant bn. 'hartverscheurend'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. navrant 'hartverscheurend, grievend' [1847; Kramers], tot ik ... mij verwijderen moest - o, het was navrant [1867; WNT Aanv.], het is van een navrante treurigheid [1893; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans navrant 'zeer veel smart veroorzakend' [1787; TLF], later ook 'vervelend, hinderlijk' [1856; TLF], het teg.deelw. van navrer 'kwetsen, grieven, diep bedroeven' [1538; TLF], eerder al letterlijk 'verwonden bij snijden of doorboren' [ca. 1130; TLF], ouder nafrer 'id.' [ca. 1100; TLF].
De herkomst van het Franse werkwoord is onzeker: gesuggereerd is dat het via de Normandische dialecten ontleend is aan een Oudnoords werkwoord *nafra 'doorboren met een fretboor of avegaar', waarvan het bestaan wordt verondersteld op grond van het voorkomen van nafarr 'avegaar, fretboor'. Volgens een andere theorie is navrer ontwikkeld uit Latijn naufragāre 'schipbreuk lijden', waarbij overdrachtelijke betekenissen waren ontstaan als 'schade toebrengen, bederven' [7e-8e eeuw; TLF] en 'lichamelijke kwetsuren ondergaan' [eind 9e eeuw; TLF]; reductie van Latijn naufragāre tot Oudfrans nafrer, wrsch. via een vorm *nafregare, mogelijk tevens beïnvloed door vormen met de klemtoon op de eerste lettergeep, is niet onmogelijk. Latijn naufragāre is een afleiding van naufragium 'schipbreuk', gevormd uit navis 'schip', zie nautisch, en frangere 'breken', verwant met breken, en zie fractuur.
Fries: navrant


  naar boven