1.   husselen ww. 'door elkaar schudden'
categorie:
intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. hutsen, hutselen 'door elkaar schudden' [1573; Thes.]; nnl. husselen "zie hutselen" [1914; van Dale].
Husselen is met assimilatie ts > ss ontstaan uit hutselen, dat een frequentatief is van ouder hutsen zoals in ende hutset den gewonden wel 'en schud de gewonde goed door elkaar' [1351; MNW-P], en zie onthutst en hossen. De verdere herkomst is onduidelijk, klanknabootsing lijkt mogelijk.
Mnd. hutseken 'draaien'; mhd. hutzen 'heen en weer zwaaien, schommelen', hutschen 'schuiven'. Daarnaast Frankisch *hottisōn > Oudfrans hochier 'schudden' [1155; Rey] (Nieuwfrans hocher).
Aan het Nederlands ontleend is Engels hustle, oorspr. 'husselen' [1684; OED], nu met diverse afgeleide betekenissen.


  naar boven