1.   baat zn. 'voordeel, winst; genezing'
categorie:
waarschijnlijk substraatwoord
Mnl. bate 'voordeel' [1254; CG I, 64], 'hulp, genezing' [1287; Nat.Bl.D], 'genoegdoening, boete' [1300-50; MNW-R]; vnnl. baat 'voordeel, nut' [1635; WNT].
Mnd. bate 'voordeel, belasting'; mhd. bazze 'vooruitgang, voordeel'; ofri. bata 'voordeel' (nfri. baat); on. bati 'verbetering'; < pgm. *bata-, substantivering van *bat- 'goed', zie baten.
Het woord wordt vooral gebruikt in de uitdrukkingen ten bate van en baat vinden bij. Daarnaast bestaat het ablautende zn. boete.
Fries: baat


  naar boven