1.   roze bn. 'rooskleurig'
categorie:
leenwoord
Nnl. in Half ontbloote, roze beenen en armen [1889; iWNT].
Ontleend aan Frans rose 'rooskleurig' [ca. 1160; Rey], afleiding van het zn. rose 'roos', zie roos 1.
Opvallend is de uitspraak van dit woord in het NN en ook wel in sommige Belgische dialecten, namelijk met lange ongespannen klinker als in Frans corps; de Franse uitspraak en de BN spellinguitspraak is met gespannen klinker als in Nederlands rozen.
rosé zn. 'lichtrode wijn'. Nnl. Rosé 'lichtrode wijn' [1951; WNT]. Al eerder geattesteerd is de samenstelling rosé-wijn in De rosé-wijn (vin-rosé) heeft eene ligte en voor het gezigt aangename tint [1843; iWNT]. Ontleend aan Frans rosé 'lichtrode wijnsoort' [13e eeuw; Rey], een verkorting van vin rosé, letterlijk 'rozeachtige wijn', naar de lichtroze kleur rosé [eind 12e eeuw; Rey].
Fries: rôze ◆ rosee


  naar boven