1.   vermaard bn. 'beroemd'
Mnl. vermaert 'beroemd' in uermaert van goeden daden 'beroemd om (haar) goede daden', Bi denremonde ... So staet en closter wel bekant Ende een uermart 'bij Dendermonde staat een welbekend en beroemd klooster' [beide 1265-70; VMNW].
Verl.deelw. van vermaren 'iemand bekendmaken, zijn roem verkondigen', dat is afgeleid met het voorvoegsel ver- (sub e) van Proto-Germaans *mērija- 'groot, beroemd', dat als zelfstandig naamwoord voortleeft in mare 'bericht'. FvW en Toll. veronderstellen een tussenstadium maren 'beroemd maken', maar dat werkwoord betekent alleen 'verkondigen, openlijk bekendmaken' (zo ook ohd. māren) en is dus eerder van het zn. mare afgeleid.
Mnd. vormēr(e)t 'beroemd'; ohd. virmārit 'id.'.
Fries: -


  naar boven