1.   hossen ww. 'springen en dansen in een menigte'
categorie:
leenwoord
Nnl. in het wilde gehos van een troep kermisgasten [1877; WNT gehots], hossen [1884; van Dale].
Hoewel in deze betekenis alleen de vorm hossen voorkomt, is dit woord wrsch. een variant met assimilatie ts > ss van het oudere hotsen 'zich schokkend voortbewegen (van een wagen)': vnnl. myn voort-varende ziel van blydschap host en bruyst [1612; WNT], aen 't hellen en aen 't hotsen [1666; WNT]; nnl. het legerrytuig host en rammelt [ca. 1715; WNT], ook in jy hotst my al myn ribben stukken [1721; WNT]. Dit werkwoord is ontleend aan (verouderd) Hoogduits hotzen 'zich schokkend voortbewegen' [1500-50; Grimm], waaruit ook Nederduits hotzen. Van het Duitse werkwoord is de herkomst onduidelijk, misschien een variant van mhd. hutzen 'heen en weer bewegen', zie husselen. Klanknabootsing lijkt ook mogelijk.
FvW voert Indo-Europees vergelijkingsmateriaal aan, maar duidelijkheid ontbreekt.


  naar boven